Neustussenschot
< Terug naar overzicht van thema'sOver het thema
In het hoofdstuk Neustussenschot ontdek je waarom een neustussenschotcorrectie patiënten kan helpen om beter te ademen en dat deze operatie zelfs kosteneffectief is.
In de boekenreeks 'Wetenschappelijke doorbraken de klas in!' laten we zien hoe je wetenschap in het basisonderwijs brengt via onderzoekend leren. Het thema Neustussenschot wordt in hoofdstuk 3 behandeld in het elfde boek uit de reeks. Klik hier voor meer informatie over de boekenreeks en de mogelijkheid om het boek te bestellen.
Het project ‘Neustussenschot’ is in het schooljaar 2020-2021 ontwikkeld door een team van onderzoekers van het Radboudumc, basisschoolleraren en het WKRU. Het Radboud Science Team ‘Een neus voor onderzoek’ bestond uit de volgende personen:
Onderzoekers Radboudumc
Niels van Heerbeek, Maroeska Rovers en Machteld van Egmond
School
Daltonbasisschool De Borgwal in Bemmel: Christine van Mullem, Karen Hendriks, Thijs Rasing, Gerda Siersema en Stijn Maresch.
Verder lezen, kijken, luisteren
Filmpjes
Meer informatie over de neus
- Informatie van Gezondheidsplein over de neus
- Filmpje van SchoolTV over snot
- Filmpje van SchoolTV over niezen
- Filmpje van Herman van Veen waarbij hij met kinderen danst op een liedje over de neus
Meer informatie over zintuigen
- Filmpje van SchoolTV over geur
- Filmpje van SchoolTV over proeven
- Filmpje van SchoolTV over het proeven met de smaakpapillen
- Filmpje van Klokhuis over geuren
- Filmpje van Topdoks over proeven zonder neus
- Informatie van 7zintuigen.nl over de 7 zintuigen
- Informatie van Gezondheidsnet over zintuigen
- Informatie van Wikipedia over smaakpapillen
- Informatie van Wikikids over smaak
Meer informatie over eerlijk onderzoek
- Filmpje van Ecran Project over het eerlijk opzetten van klinische studie
- Informatie van Wetenschap in Beeld over het placebo-effect
- Engelstalig filmpje van Smart Learning for All met uitleg over het placebo-effect
Boeken van de bibliotheek voor kinderen
- Annemarie van den Brink (2012). Ruiken
- Jeroen Blokhuis (2003). Ademen
- Esther Krijgsman (2003). Ruiken en proeven
Prijswinnende wetenschappelijke publicaties waarop het project is geïnspireerd:
van Egmond, M.M.H.T., Rovers, M.M., Hannink, G., Hendriks, C.T.M. & van Heerbeek, N. (2019). Septoplasty with or without concurrent turbinate surgery versus non-surgical management for nasal obstruction in adults with a deviated septum: a pragmatic, randomized controlled trial. Lancet, 394(10195), 314-21. Doi:10.1016/S0140-6736(19)30354-X
van Egmond, M.M.H.T., Grutters, J.P.C., van Heerbeek, N. & Rovers, M.M. (2020). Septoplasty versus non-surgical management for nasal obstruction in adults with a deviated septum: economic evaluation alongside a randomized controlled trial. BMC Medicine, 18(1), 101. Doi:10.1186/s12916-020-01562-5
Activiteiten
Voor het thema Neustussenschot zijn er een aantal activiteiten uitgewerkt. De activiteiten zijn concreet en in detail uitgewerkt, zodat ze makkelijk uit te voeren zijn in de klas. Hieronder kun je zien welke activiteiten er zijn en kun je meteen de materialen downloaden die je voor deze activiteit nodig hebt.
Introductieactiviteit: Kwartet van zintuigen
Leerlingen maken kennis met de zeven zintuigen door middel van het maken en spelen van een kwartetspel.
Doelen
- Leerlingen maken kennis met de zeven zintuigen: zien, horen, ruiken, proeven, voelen, evenwicht en proprioceptie.
- Leerlingen kunnen kenmerken van de zeven zintuigen benoemen.
Duur
60 minuten
Werkvorm
In zeven groepjes
Benodigdheden
- 7x Werkblad ‘Kwartetspel’
- PowerPointpresentatie ‘Zintuigen’
- Papier/karton
- Gekleurde potloden, pennen of stiften
- Optioneel: Achtergrondinformatie over zintuigen (1, 2)
Voorbereiding
Print het werkblad zeven keer. Bekijk eventueel de achtergrondinformatie over zintuigen om voorbereid te zijn op inhoudelijke vragen van de leerlingen.
Activiteit
Vraag de leerlingen of ze weten welke zintuigen er zijn. Wat voor functies heeft ieder zintuig volgens hen? En weten ze nog andere kenmerken van de zintuigen? Bespreek de zeven zintuigen met de leerlingen en laat hierbij de PowerPoint met zintuigen op het bord zien.
Verdeel vervolgens de klas in zeven groepjes en geef ieder groepje een werkblad. Wijs ieder groepje een zintuig toe waar ze vier kwartetkaarten bij gaan maken met behulp van het informatieblad. Ieder kenmerk van een zintuig wordt een apart kaartje. Zorg ook dat ieder groepje papier of karton, en gekleurde potloden, pennen of stiften tot haar beschikking heeft.
Als alle kaartjes af en geknipt zijn, speel je het spel met de hele klas. Dit kan als groepskwartet, waarbij ieder groepje samen één team is. Welk groepje heeft de meeste kwartetten aan het einde van het spel?
Afronding
Bespreek met de leerlingen na wat ze hebben geleerd over de zeven zintuigen en de functies en kenmerken van deze zintuigen.
Verbinding met het thema
De neus, of eigenlijk meer specifiek de reuk, is een belangrijk zintuig waarvan het belang vaak wordt onderschat. De meeste mensen kunnen zich wel een voorstelling maken bij niet meer kunnen zien of horen, maar de impact op de kwaliteit van leven van helemaal niet meer kunnen ruiken (zeker als dat niet over gaat) wordt nog wel eens onderschat. Deze activiteit geeft een overzicht van de verschillende zintuigen en welke ervaringen daarbij een rol spelen. De activiteit vormt een voorbereiding op het verder uitwerken van de reuk en de overige functies van de neus.
Tips
- Indien dit thema al eerder aan bod is gekomen in je groep, kun je de kenmerken van de zintuigen ook vanuit de leerlingen laten komen.
- Lamineer het kwartetspel als het af is, zodat de leerlingen het later nog kunnen spelen in de klas.
Activiteit 1: Geurenmemory
Leerlingen spelen een memoryspel waarbij ze dezelfde geuren aan elkaar moeten koppelen.
Subthema
Geuren en ruiken
Doel
Leerlingen kunnen geuren herkennen en benoemen.
Duur
45 minuten
Werkvorm
In viertallen
Benodigdheden
Per groepje:
- 10 verschillende geuren: denk aan kaneel(stokjes), kruidnagels, koffiebonen, pindakaas, (peper) munt, speculaaskruiden, uien, knoflook, mandarijnschillen, zeep
- 20 ondoorzichtige bekertjes (bijvoorbeeld van papier)
- Aluminiumfolie en elastiekjes om de bekertjes mee af te kunnen sluiten
Voorbereiding
Bereid voor ieder groepje een memoryspel voor. Pak voor ieder groepje twintig papieren bekertjes en nummer ze in paren met 1 t/m 10. Schrijf het nummer onderop het bekertje. Vul de bekertjes met de geuren. Zorg er hierbij voor dat je dezelfde geuren steeds in de bekertjes doet met hetzelfde nummer, ook bij de verschillende groepjes. Let op dat je niet te zuinig bent met de hoeveelheden, anders is het moeilijk om de geuren te ruiken. Doe tot slot een stukje aluminiumfolie over de bekertjes heen en maak dit vast met een elastiekje. Prik er genoeg gaatjes in, zodat de leerlingen de geur er doorheen kunnen ruiken.
Activiteit
Verdeel de klas in groepjes en geef ieder groepje twintig bekertjes waar de tien verschillende geuren allemaal twee keer in voorkomen. Vertel dat de leerlingen met deze bekertjes memory gaan spelen. Leg uit dat de leerlingen om de beurt aan de beurt zijn. In een beurt pak je een bekertje en ruik je er goed aan. Daarna geef je het bekertje door aan de rest van je groepje, zodat iedereen de geur heeft geroken. Vervolgens pak je nog één ander bekertje, waar je weer aan ruikt en het daarna doorgeeft. Als je denkt dat je een setje hebt gevonden, controleer je of de cijfers onderop de bekertjes inderdaad hetzelfde zijn. Als je een setje hebt gevonden, zet je die bij je neer en ben je nog een keer aan de beurt. Zo niet, dan is de volgende leerling in het groepje aan de beurt. Het spel is afgelopen als alle setjes zijn gevonden, en dus alle bekertjes weg zijn. Degene met de meeste bekertjes heeft het spel gewonnen.
Afronding
Vraag aan de leerlingen welke geuren ze denken dat ze hebben geroken. Vertel daarna welke geuren er echt in de bekertjes zaten. Noem ook de nummers die de bekertjes hadden, zodat de leerlingen nog een keertje kunnen ruiken als ze dat willen. Welke geuren waren makkelijk te herkennen? En welke moeilijker? Hoe kwam dat?
Verbinding met het thema
Tijdens deze activiteit wordt spelenderwijs kennis gemaakt met het zintuig reuk. Tijdens deze activiteit zal blijken dat de reuk niet bij iedereen even goed is, deze variaties en de mogelijke verklaringen kunnen worden besproken. Hoewel de reuk geen uitkomstmaat was van het onderzoek van Maroeska Rovers, Machteld van Egmond en Niels van Heerbeek, heeft een scheefstaand neustussenschot mogelijk wel degelijk een negatief effect op het reukvermogen. Dit wordt verder onderzocht in activiteit 2 ‘Proeven met je neus’.
Tip
Je kunt er ook voor kiezen om de geurenmemory in te zetten als deel van een circuit samen met de introductieactiviteit ‘Kwartet van zintuigen’, activiteit 2 ‘Proeven met je neus’ en activiteit 4 ‘Een superneus’, zodat één setje bekers genoeg is.
Activiteit 2: Proeven met je neus
Leerlingen ervaren dat je niet alleen proeft met je mond, maar ook met je neus.
Subthema
Geuren en ruiken
Doelen
- Leerlingen ervaren dat je niet goed kunt proeven als je neus dicht zit.
- Leerlingen kunnen de vier (of vijf) smaakpapillen benoemen.
- Leerlingen kennen een deel van de anatomie van de neus.
Duur
45 minuten
Werkvorm
In tweetallen
Benodigdheden
- Werkblad ‘Papillenwijzer’, geprint op A3-formaat
- Filmpje over proeven met je neus
- PowerPointpresentatie ‘Dwarsdoorsnede van een neus’
- Optioneel: Informatie over de werking van de neus
Per tweetal:
- Blinddoek
- Twee lepeltjes
- Twee borden
- Theedoek of aluminiumfolie
- 8 etenswaren, waarvan 2 zoet (bijv. aardbei, roze koek), 2 zuur (bijv. citroen, Granny Smith appel), 2 zout (bijv. oude kaas, naturel chips), 2 bitter (bijv. witlof, pure chocolade)
- Werkblad ‘Proeven met je neus’
Voorbereiding
Verdeel voor ieder tweetal de acht etenswaren over twee borden met op elk bord de vier verschillende smaken. Dek de borden af met een theedoek of aluminiumfolie, zodat nog niet zichtbaar is wat er op ligt. Bekijk eventueel de achtergrondinformatie over de werking van de neus om meer uit te kunnen leggen hierover en voorbereid te zijn op inhoudelijke vragen van de leerlingen.
Activiteit
Vraag de leerlingen wat hun favoriete en minst favoriete smaak is en waarom. Geef ze even de tijd om hier over na te denken. Laat ze hun antwoorden eerst bespreken in een groepje en bespreek de antwoorden van de leerlingen daarna klassikaal na.
Laat de leerlingen in tweetallen blind de etenswaren op de borden proeven. Leerling A wordt geblinddoekt en knijpt zelf haar neus dicht. Leerling B haalt de theedoek van één van de twee borden af en voert leerling A een lepel met een van de etenswaren. Leerling A zegt wat ze denkt dat het is en dit schrijft leerling B op het werkblad. Hij schrijft ook meteen op wat het echt was. Dan geeft leerling B de tweede lepel met eten aan, en gebeurt er hetzelfde. Nadat leerling A twee etenswaren heeft geproefd, doet ze haar neus weer open. Nu proeft en raadt leerling A de resterende twee etenswaren. Als ze dit heeft gedaan en het werkblad helemaal is ingevuld voor leerling A, worden de rollen omgedraaid.
Afronding
Vraag aan de leerlingen of ze verschil merkten in het proeven van iets met hun neus open en dicht. Weten ze hoe het verschil komt? Bestudeer samen met de leerlingen de PowerPointslide met een dwarsdoorsnede van de neus. Kunnen ze bedenken wat de functie is van de verschillende onderdelen van de neus? Laat de leerlingen hierna het filmpje zien over proeven met je neus. In het filmpje kunnen geurmoleculen de receptoren niet bereiken door snot. Als je je neus dichtknijpt bereiken de moleculen de receptoren ook minder goed, omdat er minder luchtcirculatie is. Hadden ze gelijk over waarom ze minder proefden met hun neus dicht?
Vertel dat je veel minder kunt ruiken als je neus verstopt zit, maar dat je nog wel kunt proeven met je tong. Op je tong zitten namelijk smaakpapillen waarmee je vijf smaken kunt proeven, de vier meest bekende zijn zoet, zuur, bitter en zout. Vul samen met de leerlingen het werkblad ‘Papillenwijzer’ in door alle etenswaren die ze hebben geproefd in het vakje met de juiste smaak te schrijven. Leg uit dat we bij het proeven van etenswaren ook nog andere eigenschappen van het eten kunnen waarnemen. Naast geur en smaak proef je onder andere ook textuur en temperatuur. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat je gemakkelijk merkt of je chips eet, of juist frietjes.
Verbinding met het thema
Met deze activiteit wordt duidelijk gemaakt dat de neus een rol speelt bij het proeven. Bij een verstopte of helemaal afgesloten neus blijkt de smaak namelijk ook niet zo goed meer te functioneren, waardoor verschillende voedingsmiddelen niet meer goed van elkaar te onderscheiden zijn. Dit is niet alleen heel vervelend (alles smaakt dan namelijk ineens een beetje hetzelfde), maar kan soms ook zelfs gevaarlijk zijn doordat gevaarlijk gassen niet goed geroken worden, giftige stoffen niet goed geproefd worden of brandlucht niet gesignaleerd wordt. Deze activiteit illustreert waarom een open neus en goed ruiken onderdeel zijn van een goede kwaliteit van leven zijn. Deze kwaliteit van leven was in het onderzoek van Maroeska Rovers, Machteld van Egmond en Niels van Heerbeek de belangrijkste uitkomstmaat waarmee het effect van de septumcorrectie werd gemeten.
Tips
- De vijfde basissmaak is umami. Voor leerlingen die meer aankunnen is het leuk om ook deze smaak te noemen in de activiteit. Etenswaren die je kunt gebruiken hiervoor zijn bijvoorbeeld tomaat, champignon, kaas of erwten.
- Hoewel vroeger werd gedacht dat je iedere smaak maar op een deel van je tong kon proeven, hebben onderzoekers een aantal jaar geleden ontdekt dat iedere smaakpapil op je tong alle vijf de basissmaken kan waarnemen. Lees op deze twee pagina's meer over de smaakpapillen (1, 2), of kijk samen met de leerlingen dit filmpje van Schooltv waarin dit wordt getest.
Activiteit 3: Je neus in andermans zaken steken
Leerlingen leren over het gebruik van vragenlijsten in onderzoek. Door de vragenlijst in te laten vullen door familieleden en andere bekenden, krijgen de leerlingen een idee welke (neus)klachten meer of minder voorkomen.
Subthema’s
- Ademen
- Onderzoeksmethoden
Doelen
- Leerlingen leren hoe je een vragenlijst af kan nemen, zowel op papier als online.
- Leerlingen leren hoe je de resultaten van een vragenlijst weer kunt geven in de vorm van een staafdiagram.
- Leerlingen leren hoe je de antwoorden van twee vragen in een vragenlijst met elkaar kunt vergelijken.
- Leerlingen onderzoeken wat van invloed kan zijn op hoe goed je door je neus kunt ademen.
Duur
60 minuten
Werkvorm
Klassikaal en in twee- of drietallen
Benodigdheden
Voorbereiding
Zet van tevoren de NOSE-vragenlijst om naar een online vragenlijst, bijvoorbeeld via Google Forms. Dit kun je ook aan één of twee leerlingen vragen om te doen.
Activiteit
Deel 1: Vragenlijst maken en afnemen
Wat zou van invloed kunnen zijn op hoe goed je kunt ademen door je neus? Vraag de leerlingen of ze hier ideeën over hebben. Bepaal samen met de klas wat ze graag willen onderzoeken, bijvoorbeeld het effect van leeftijd (volwassenen versus kinderen), of iemand regelmatig sport of dat iemand rookt. Hierbij is het belangrijk dat het geformuleerd kan worden in een ja-/nee-vraag. Vertel de leerlingen dat ze een vragenlijst gaan afnemen bij proefpersonen (vrienden, familie, etc.), waarmee ze gaan onderzoeken of dit inderdaad invloed heeft op hoe goed iemand door diens neus kan ademen.
Jullie gebruiken hiervoor de NOSE-vragenlijst die Maroeska Rovers, Machteld van Egmond en Niels van Heerbeek ook voor hun onderzoek hebben gebruikt. Voeg hier de ja-/nee-vraag die door de klas is gekozen aan toe. Laat de vragenlijst zien op het bord en vul als voorbeeld voor jezelf de vragenlijst in. Bespreek wat er wordt bedoeld met de verschillende vragen. Er wordt bijvoorbeeld zowelgevraagd naar een verstopte neus, een neusblokkade en moeite met ademen. Deze drie dingen lijken erg op elkaar. Het idee is dat je een proefpersoon naar hetzelfde vraagt, maar dan op meerdere manieren omdat een dichte neus voor iedereen verschillend kan voelen.
Schrijf daarna samen met de klas een bericht waarmee de vragenlijst verstuurd kan worden en laat de leerlingen het formulier zelf opsturen naar bijvoorbeeld familie. Dit kan per mail, maar ook via Whatsapp of andere sociale media. Let er daarbij op dat de leerlingen uit de klas zelf geen proefpersoon zijn in dit onderzoek, omdat dat de resultaten kan beïnvloeden.
Deel 2: Resultaten verwerken
Als de vragenlijsten door de proefpersonen zijn ingevuld, kunnen de resultaten geanalyseerd worden. De leerlingen doen dit in twee- of drietallen. Voor de analyse maken de leerlingen staafdiagrammen van de resultaten. Voor iedere vraag maken ze één staafdiagram waarin ze de antwoorden van de ja-/nee-vraag vergelijken, zie het voorbeeld in de PowerPoint-dia.
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Is er een groot verschil in de ernst van de klachten tussen de verschillende vragen? Bij welke vragen lijken de klachten groter te zijn? Zien de leerlingen verschillen bij de variabele die ze hebben onderzocht? Bijvoorbeeld: hebben proefpersonen die roken ook meer last van een verstopte neus dan mensen die niet roken?
Verbinding met het thema
Maroeska Rovers, Machteld van Egmond en Niels van Heerbeek wilden weten of mensen in hun onderzoek last hadden van bepaalde neusklachten en hoe ernstig die klachten dan zijn. Tijdens deze activiteit maken leerlingen kennis met hoe je dit via vragenlijsten te weten kunt komen. Met behulp van de vragenlijsten kun je een idee krijgen welke klachten veel voorkomen, en eventueel ook of deze veranderen in de loop van de tijd, als de vragenlijst bijvoorbeeld zowel voor als na een neusoperatie afgenomen wordt.
Activiteit 4: Een superneus
De leerlingen voeren een experiment uit waarbij onderzocht wordt of het ademen door de neus beter gaat met speciale pleisters op de neus.
Subthema’s
- Ademen
- Onderzoeksmethoden
Doelen
- De leerlingen maken kennis met een experiment met een voor- en nameting.
- De leerlingen leren voor- en nametingen met elkaar vergelijken.
- De leerlingen ontdekken hoe je de neuspassage kunt meten.
- De leerlingen onderzoeken het effect van neuspleisters op hoe goed je kunt ademhalen.
Duur
30 minuten
Werkvorm
In viertallen
Benodigdheden
Per viertal:
- PNIF-meter (uitleen Radboudumc, Nijmegen)
- Werkblad ‘Een superneus’
- Doekje en alcohol
Per leerling:
- “Breathe right” neuspleister
Voorbereiding
PNIF-meters zijn gratis te leen bij het Radboudumc via Maroeska Rovers en Niels van Heerbeek. Zorg dat je voor de activiteit de PNIF-meter zelf al een keer hebt geprobeerd en goed weet hoe deze werkt. Bekijk hiervoor de video-instructies. Neuspleisters zijn bij veel drogisterijen te krijgen.
Activiteit
Vraag de leerlingen naar hun ervaringen met verkoudheid en een verstopte neus. Wat ervaren ze dan met ademhalen? Leg uit dat je beter kunt ademen als je je neus wijder maakt. Laat dit zien door zelf met beide wijsvingers je neus aan de zijkant iets naar buiten te trekken en laat de leerlingen dit bij zichzelf nadoen. Merken ze verschil? Vertel dat er speciale pleisters zijn voor op je neus die dit ook doen en dat sporters deze pleisters soms gebruiken. Waarom zouden ze dit doen? Laat ook zien hoe de pleisters moeten worden aangebracht door het voor te doen. De pleister moet op de onderste helft van de neus, dus onder het bot van de neus, geplakt worden.
In deze activiteit gaan de leerlingen onderzoeken of deze pleisters echt werken. Oftewel, of een pleister er echt voor zorgt dat je beter door je neus kan ademen. Om dit te testen zullen de leerlingen gebruik maken van een PNIF-meter. PNIF staat voor Peak Nasal Inspiratory Flow en deze meet de maximale inademing van de neus.
Laat zien hoe de PNIF-meter werkt. Plaats om te beginnen de neus-mondkap op de meter. Sla dan de onderkant van de meter voorzichtig op je hand, zodat het gewichtje dat in de meter zit het witte ‘ventiel’ naar beneden verplaatst. Draai vervolgens de meter weer om zodat het gewichtje zich hecht aan de magneet die aan het andere uiteinde zit. Zet daarna je bril af als je die hebt en adem helemaal uit. Plaats de meter nu in horizontale positie over je mond en neus. Zorg ervoor dat de rand van het kapje overal goed aan je gezicht aansluit, zonder dat je neus met het kapje dicht gedrukt wordt. Nu ben je klaar voor de meting. Adem zo snel en krachtig mogelijk in door je neus, waarbij je mond goed dicht blijft. Het is heel belangrijk om dit snel en krachtig te doen. Het heeft geen zin om bijvoorbeeld zo lang en zo veel mogelijk in te ademen.
Verdeel de klas in viertallen en geef elk groepje een PNIF-meter, een werkblad en vier neuspleisters. Iedere leerling in het groepje krijgt nu een rol: leerling A wordt als eerste getest met de PNIF-meter; leerling B houdt de meter recht; leerling C controleert de meting en leerling D schrijft het resultaat op. Leerling C controleert of leerling A haar mond goed dichthoudt en of alles technisch in orde is. Als dit niet zo is, dan is de meting mislukt en telt de meting niet mee en voeren ze de meting opnieuw uit. Na iedere meting maakt leerling B de meter weer klaar voor de volgende meting door op de meter te slaan en deze om te draaien.
Leerling A doet eerst 1 of 2 proefmetingen. Dan test ze drie keer zonder de neuspleister op en daarna drie keer met. Wanneer alle metingen bij leerling A, zowel met als zonder de neuspleister, zijn afgerond, worden de rollen omgewisseld en wordt leerling B getest; houdt leerling C de meter recht, etc. De leerlingen moeten na iedere leerling het kapje schoonmaken met een doekje en wat alcohol. Zorg ervoor dat er per leerling wordt gewisseld of er wordt begonnen met of zonder neuspleister. Zodra een leerling de neuspleister op heeft, maar voordat ze hebben gemeten, schrijven de leerlingen op het werkblad of ze het gevoel hebben dat ze wel of niet beter kunnen ademen met de neuspleister.
Afronding
Bespreek klassikaal hoe de activiteit ging. Ging alles goed met de metingen? En wat was het resultaat? Konden de leerlingen volgens de PNIF-meter beter door hun neus ademen met neuspleister? Zat er nog een verschil in wat de PNIF-meter aangaf en wat de leerlingen zelf dachten? Hier kan soms verschil tussen zitten, wat bijvoorbeeld te maken kan hebben met de manier waarop iemand inademt.
Bespreek waarom het voor dit onderzoek van belang is om bij de ene helft van de leerlingen eerst zonder pleister te meten en bij de andere helft eerst met. Dit is omdat je beter kunt worden in de PNIF-meter gebruiken als je hem vaker hebt gebruikt. Als iedereen altijd als tweede de neuspleister meet, dan weet je dus niet zeker of het verschil in meting komt doordat je beter kunt ademen door de neuspleister, of doordat je hebt geoefend met de PNIF-meter.
Bespreek ook waarom de uitkomsten worden vergeleken per proefpersoon, in plaats van het vergelijken van twee groepen waarvan de ene wel en de andere niet de pleister heeft gebruikt. Dit is noodzakelijk bij het gebruik van de PNIF-meter, omdat er geen ‘normaalwaarde’ in de meting is. Dat betekent dat er geen waarden zijn die beter of normaler zijn dan andere. De waarden verschillen juist erg per persoon. Daarom kunnen de resultaten van deze test alleen per persoon vergeleken worden in andere omstandigheden, of over tijd. Het is dus beter om één iemand twee keer te onderzoeken, één keer met neuspleister en één keer zonder. En zelfs dan zit er altijd variatie in de meting, ook als je niks hebt veranderd. Daarom doen de leerlingen de test drie keer per situatie, omdat daar het gemiddelde van kan worden genomen. Dan heb je minder last van de variaties.
Verbinding met het thema
De PNIF-meter is ook door Maroeska Rovers, Machteld van Egmond en Niels van Heerbeek gebruikt in hun onderzoek om objectief te meten hoe open de neuspassage van de proefpersonen was. De onderzoekers hebben het effect van een septumcorrectie op de passage van de neus gemeten bij mensen met een scheefstaand neustussenschot. In deze activiteit wordt onderzocht of bij personen die in principe geen afwijkingen in de neus hebben, en dus een normale neuspassage hebben, de neuspassage nog iets verbeterd kan worden met een speciaal soort pleister.
Tip
In plaats van gebruik te maken van een PNIF-meter, zou je ook de leerlingen kunnen laten rennen met neuspleisters op, om ze op die manier het verschil te laten voelen tussen ademen met en zonder neuspleister. Laat de leerlingen daarna nadenken waar ze allemaal rekening mee moeten houden als ze hier een eerlijk onderzoekje over zouden doen. Denk aan de volgorde van wel of geen neuspleister of de conditie van de proefpersonen.
Activiteit 5: Het geheime experiment
De leerlingen zijn proefpersoon in een experiment met controlegroep naar het effect van geur op testprestaties.
Subthema
Onderzoeksmethoden
Doelen
- De leerlingen maken kennis met een experiment met een controlegroep.
- De leerlingen leren om de resultaten van een experimentele groep te vergelijken met de controlegroep.
- De leerlingen leren wat nodig is om een onderzoek eerlijk te maken.
Duur
45 minuten (verdeeld over twee momenten, gescheiden door een week)
Werkvorm
Klassikaal en in twee groepen
Benodigdheden
- Sommenblad versie A en B
- Nakijkblad versie A en B
- Eucalyptus roomspray
- Lootjes om de leerlingen in te delen in groep 1 of groep 2
- Eventueel: PowerPointpresentatie ‘Het geheime experiment’
Voorbereiding
Maak lootjes om de helft van de klas in te delen in groep 1 en de andere helft in groep 2.
Activiteit Deel 1: Het geheime experiment
Vertel de klas dat zij proefpersoon worden in een experiment. Waar het experiment over gaat, dat is nog geheim. Leg uit hoe je het experiment gaat aanpakken, en gebruik de PowerPointpresentatie daarvoor eventueel als ondersteuning. De onderzoeksvraag blijft geheim, want als de leerlingen die weten, kan dat de resultaten beïnvloeden. Wat de leerlingen wél mogen weten, is hoe je het aanpakt. Straks ga je de leerlingen door middel van loting in twee groepen indelen. De twee groepen doen ieder hetzelfde testje en worden met elkaar vergeleken. Volgende week doen de twee groepen opnieuw een soortgelijk testje. De tweede keer dat ze de test maken, vindt het experiment plaats. Groep 1 en groep 2 gaan dan iets anders meemaken. Daar kun je helaas nog niks over zeggen. Ook mogen ze niet weten wat er in de andere groep is gebeurd. Na afloop zal alles duidelijk worden!
Loot vervolgens de leerlingen in twee groepen van gelijke grootte. Laat groep 1 en groep 2 gescheiden van elkaar het testje maken: geef ze sommenblad A en als jij het zegt, mogen ze hun blaadje omdraaien en is de bedoeling dat ze in anderhalve minuut tijd zoveel mogelijk sommen maken. De sommen moeten steeds van boven naar onder gemaakt worden. De leerlingen mogen geen sommen overslaan. Na anderhalve minuut stop je de leerlingen en vraag je ze met het bijbehorende nakijkblad hun eigen werk (of die van een klasgenoot) na te kijken. Ze schrijven hun naam en het aantal goed op het blaadje. Neem de sommenbladen in en bereken per groep de gemiddelde score.
Een week later herhaal je het testje met sommenblad B. Je doet alles zoveel mogelijk op dezelfde manier, alleen zorg je nu dat bij groep 2 de ruimte sterk naar eucalyptus ruikt. Spray daarvoor van te voren rijkelijk met een eucalyptus roomspray. Het is belangrijk dat je niks laat merken aan de leerlingen over de geur in de ruimte. Bereken opnieuw de gemiddelde score van de twee groepen.
Deel 2: De onthulling
Vraag aan de leerlingen van groep 1 of ze iets opgemerkt hebben toen ze de tweede keer de test maakten. En hoe is dat voor groep 2? Hebben de leerlingen een idee welke onderzoeksvraag je probeerde te beantwoorden? Vertel dat je onderzoeksvraag was: “Kan eucalyptusgeur ervoor zorgen dat leerlingen beter presteren op een test?”. Van bepaalde geuren, waaronder eucalyptus, wordt namelijk gedacht dat dit kan zorgen dat mensen zich minder gestrest voelen. Daardoor zou je je beter kunnen concentreren en dus meer sommen kunnen maken. Laat dan de resultaten van de leerlingen zien. Is er bij beide groepen een verschil tussen tijdsmoment 1 en 2? En is dit verschil groter bij groep 1 of groep 2? Heeft de eucalyptus verschil gemaakt? Eventueel kun je de leerlingen hun sommenblaadjes teruggeven, zodat ze kunnen bekijken of ze zelf beter waren de tweede keer.
Afronding
Bespreek klassikaal de manier waarop het experiment is uitgevoerd. Laat de leerlingen samen nadenken waarom de toets twee keer is afgenomen. Vertel dat dit is gedaan zodat het verschil kan worden gemeten. Als je de toets één keer uit zou voeren met eucalyptus, dan weet je niet of de resultaten beter of minder goed zijn dan normaal. Dat is ook zo als je de klas in tweeën verdeelt en de toets maar één keer uitvoert. Misschien is de ene groep dan sowieso beter in rekenen dan de andere groep, en heeft de eucalyptus daar niets mee te maken. Als je de toets twee keer uitvoert, weet je dus veel preciezer of de eucalyptus invloed heeft op het maken van de test.
Vertel dat de eerste groep de ‘controlegroep’ was. Dit is belangrijk om te hebben, zodat als er een verschil is gevonden tussen groep 1 en groep 2, we weten dat dat waarschijnlijk door de eucalyptus komt. Het zou namelijk ook kunnen dat in de week die tussen de toetsen zat, de hele klas nieuwe dingen heeft geleerd met rekenen. Als de leerlingen de toets dan beter maken dan de eerste keer, dan weten we niet of het komt doordat de leerlingen gewoon beter zijn geworden in rekenen, of dat de eucalyptus helpt bij het maken van toetsen. Ook is het zo dat je een tweede keer dat je een test doet, je er vaak iets beter in bent. Dat hebben de leerlingen wellicht ook ervaren bij het afnemen van de PNIF in activiteit 4 ‘Een superneus’.
Vertel ook waarom de leerlingen tijdens het experiment niet mochten weten waar het experiment over ging. Dat heeft te maken met het ‘placebo-effect’. Dat gaat erom dat als je weet dat eucalyptus beter is voor je prestaties, dat je alleen daardoor al beter gaat presteren, ook zonder dat de eucalyptus zelf effect heeft. Vraag aan de leerlingen of er nog andere dingen, naast de eucalyptusgeur, waren die ook invloed kunnen hebben gehad op de resultaten van de toets. Leerlingen maken op deze manier kennis met het doen van eerlijk onderzoek: om te weten of eucalyptusgeur invloed heeft, moet je zoveel mogelijk andere factoren die een rol spelen bij het presteren hetzelfde houden.
Verbinding met het thema
In deze activiteit maken de leerlingen kennis met een experiment met een voor- en nameting en een controlegroep. Ze leren waarom het belangrijk is om de twee groepen in een experiment gelijk te verdelen en dat de omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van een experiment. Ook leren ze dat de invloed van geur (en andere zintuigen) wellicht verder gaat dan je in eerste instantie zou denken.
Onderzoekend leren met dit thema
Onderzoeksvragen
Hieronder staan drie voorbeelden van onderzoek dat is bedacht en uitgevoerd door leerlingen van Daltonbasisschool De Borgwal in Bemmel. Deze voorbeelden geven een beeld van de soort vragen die leerlingen over het thema ‘Neustussenschot’ zouden kunnen stellen.
Wat is het verband tussen hoe goed je kunt ademen door je neus en hoe ver je kunt rennen? Subthema: Ademen
Een onderzoeksgroepje had wel eens wielrenners gezien met een neuspleister tijdens het fietsen. Zo’n neuspleister helpt om de neusvleugels open te houden, waardoor je beter kunt ademen. Zou je met zo’n neuspleister ook beter kunnen sporten? Omdat de leerlingen zelf sneller moe zijn als ze verkouden zijn en hun neus dichtzit, voorspelden ze dat je minder goed kan rennen als je neus dichtzit dan wanneer je neus goed open staat. Om dit te onderzoeken lieten de leerlingen 22 klasgenoten over een parcours rennen en hielden ze bij welke afstand ze aflegden in 3 minuten. Ze deelden hun proefpersonen op in twee groepen. De eerste groep rende 1x met en 1x zonder wasknijper op hun neus. De tweede groep rende 1x met een neuspleister en 1x zonder neuspleister. Het groepje heeft vervolgens de gemiddelde afstand van de twee groepen vergeleken. Uit de resultaten bleek dat hun klasgenoten inderdaad iets verder konden rennen met een open neus dan wanneer hun neus dicht zat. Met neuspleister renden ze ook iets verder dan zonder neuspleister. Bij beide metingen waren de verschillen wel kleiner dan het onderzoeksgroepje verwacht had.
Kun je buiten beter ruiken dan binnen?
Subthema: Geuren en ruiken
Een groepje leerlingen was nieuwsgierig of je iets op afstand beter kunt ruiken als de wind naar je toe komt, dan wanneer het windstil is. Dit onderzocht het onderzoeksgroepje door een sterke geur eerst in een afgesloten lokaal te verspreiden, en vervolgens tien geblinddoekte proefpersonen het lokaal in te brengen en te noteren vanaf welke afstand (in meters) ze de geur konden ruiken. Ze probeerden dit eerst met azijn, maar dat werkte niet omdat de geur in het hele lokaal bleef hangen. Knoflook werkte wel goed. Vervolgens vroegen ze de proefpersonen om buiten in de voetbalkooi, met de wind naar hen toe, opnieuw aan te geven op welke afstand ze de knoflook konden ruiken. Het groepje ontdekte dat de knoflook buiten op net iets grotere afstand werd geroken dan binnen, maar de verschillen waren minder groot dan ze hadden verwacht. Het groepje dacht dat dit kwam doordat er niet zo veel wind was op de dag van de meting, en het effect van de wind op de geurverspreiding dus niet zo groot was.
Kunnen grote honden beter ruiken dan kleine honden?
Subthema: Geuren en ruiken
Een onderzoeksgroepje wist dat honden over het algemeen heel goed kunnen ruiken. Ze worden bijvoorbeeld door de politie ingezet voor het opsporen van bewijs. Maar heeft het formaat van de hond ook invloed op hoe goed die kan ruiken? Zouden bijvoorbeeld grote honden beter kunnen ruiken dan kleine honden? Dit onderzochten de leerlingen door vier honden, twee grote en twee kleine, opdrachten uit te laten voeren. Eerst werd er gemeten hoe lang de hond erover deed om verstopte hondensnoepjes te vinden. Daarna verstopte het baasje zich en hielden de leerlingen met een stopwatch bij hoe lang de honden erover deden om het baasje te vinden. Ze kwamen erachter dat de twee kleine honden sneller waren in het vinden van hun baasje dan de twee grote honden, maar dit was maar een klein verschil. De grote honden waren bij de snoepjesopdracht juist bijna drie keer zo snel als de kleine honden. Daaruit concludeerden de leerlingen dat grote honden inderdaad beter kunnen ruiken dan kleine honden.
Leidraad Onderzoekend leren
Ga je aan de slag met een thema dan is het goed om de leidraad onderzoekend leren eerst te lezen. Aan de hand van de zeven stappen van onderzoekend leren laten we je zien hoe je een project in de klas kunt vormgeven. Daarnaast vind je in de leidraad ook hulpmiddelen die je helpen om de activiteiten uit te voeren in de klas.
< Terug naar overzicht van thema's