Samenwerkende zintuigen
< Terug naar overzicht van thema'sOver het thema
In het hoofdstuk Samenwerkende zintuigen leggen onderzoekers uit hoe ze een verborgen logica hebben ontdekt in de manier waarop we klanken en kleuren aan elkaar koppelen.
In de boekenreeks 'Wetenschappelijke doorbraken de klas in!' laten we zien hoe je wetenschap in het basisonderwijs brengt via onderzoekend leren. Het thema Samenwerkende zintuigen wordt in hoofdstuk 4 behandeld in het elfde boek uit de reeks. Klik hier voor meer informatie over de boekenreeks en de mogelijkheid om het boek te bestellen.
Het project ‘Samenwerkende zintuigen’ is in het schooljaar 2020-2021 ontwikkeld door een team van onderzoekers van de Radboud Universiteit, basisschoolleraren en het WKRU. Het Radboud Science Team ‘Samenwerkende zintuigen’ bestond uit de volgende personen:
Onderzoekers Radboud Universiteit
Mark Dingemanse, Tessa van Leeuwen, Eline van Petersen MSc, Jelle van der Werff.
School
Basisschool de Gazelle in Arnhem: Paulien van Tongeren, Mathijs Zwanenburg en Maureen Hamstra.
Verder lezen, kijken, luisteren
Filmpjes
Meer informatie over het onderzoek van Mark Dingemanse en Tessa van Leeuwen
- Site met de testjes die zijn gebruikt in het onderzoek van Mark en Tessa
- Nieuwe site met testjes die ook gebruikt worden in activiteit 4 in paragraaf 2
- Interactieve verbeelding van de uitkomsten van het onderzoek van Mark en Tessa
- Overzichtspagina van het Groot Nationaal Onderzoek Samenwerkende Zintuigen
- Aflevering van De Universiteit van Nederland over synesthesie
- Aflevering van De Kennis van Nu over synesthesie
- Artikel in Trouw: Voor de synestheet is de letter A rood en ‘maandag’ felgeel
- Artikel Onze Taal: Boekoeboekoe is mollig
- Artikel op Kennislink: Scherpe smaken en rode muziek, het hoe en wat van synesthesie
Meer informatie over synesthesie
- Overzicht van toegankelijke artikelen over synesthesie op Kennislink
- Filmpje over pianist en synestheet Dorine Diemer (eerste 40 seconden)
- Filmpje van Clipphanger van Schooltv over synesthesie
- Uitzending van Pavlov over Paul Rabbering: De wetenschap achter synesthesie
- TED talk van Daniel Temmet, zelf synestheet
- Artikel in Trouw over een online tentoonstelling van Centre Pompidou waarin je de kleuren van een Kandinsky schilderij kunt horen
- Eerste filmpje met animatie bij de muziek die gemaakt is door synestheten
- Tweede filmpje met animatie bij de muziek die gemaakt is door synestheten (vanaf 0:16)
- Eerste visualisatie van kleur, vorm en beweging op muziek door Eric Carle
- Tweede visualisatie van kleur, vorm en beweging op muziek door London Symphony Orchestra
Boeken
- Tim Hopgood (2015). Sebastians trompet
- Daniel Temmet (2009). Op een blauwe dag geboren
Meer over taal en zintuigen
Hoofdstuk 5 Taal der zintuigen uit boek 6 van deze boekenreeks gaat over de invloed van taal en cultuur op zintuigelijke waarnemingen. Je ontdekt hoe er in verschillende talen over verschillende zintuigelijke waarneming gesproken.
Prijswinnend wetenschappelijk artikel waarop het project is geïnspireerd:
Cuskley, C., Dingemanse, M., Kirby, S. & van Leeuwen, T.M. (2019). Cross-modal associations and synesthesia: Categorical perception and structure in vowel–color mappings in a large online sample. Behavior Research Methods 51(4), 1651–1675. Doi:10.3758/s13428-019-01203-7
Activiteiten
Voor het thema Samenwerkende zintuigen zijn er een aantal activiteiten uitgewerkt. De activiteiten zijn concreet en in detail uitgewerkt, zodat ze makkelijk uit te voeren zijn in de klas. Hieronder kun je zien welke activiteiten er zijn en kun je meteen de materialen downloaden die je voor deze activiteit nodig hebt.
Introductieactiviteit: Je zintuigen in de war
In deze activiteit ervaren leerlingen dat onze zintuigen ons soms voor de gek houden.
Doelen
- Leerlingen ontdekken dat je zintuigen samenwerken.
- Leerlingen leren de McGurk-illusie kennen.
Duur
15 minuten
Werkvorm
Klassikaal
Benodigdheden
Activiteit
Vertel de leerlingen dat ze een kort filmpje gaan bekijken en dat ze goed moeten kijken en luisteren naar wat de man zegt. Speel het filmpje af tot 0:35. Pauzeer tussendoor het filmpje steeds op het zwarte beeld, en vraag de leerlingen wat ze hoorden. Wat zegt de man volgens hen? Als het goed is, horen ze eerst "ba-ba", daarna "da-da" en als laatst "va-va"
Laat nu alle leerlingen hun ogen dicht doen en speel de video nog een keer af van het begin tot 0:35. Vraag de leerlingen opnieuw wat ze hoorden. Zijn de klanken die ze de eerste keer hoorden anders dan de tweede keer? Vertel dat ze dezelfde fragmenten hebben gehoord als de eerste keer. Maar met hun ogen dicht horen ze bij alle fragmenten "ba-ba". Hoe zou dat kunnen komen? Laat nu ook het einde van het filmpje zien waarin de klanken worden getoond.
Afronding
Bespreek met de leerlingen waarom ze iets anders hoorden als ze hun ogen dicht hadden dan als ze hun ogen open hadden. Dit komt omdat onze zintuigen altijd samenwerken als we iets waarnemen. Vraag de leerlingen welke zintuigen hier volgens hen samenwerken. Leg uit dat als je iemand ziet praten, je hersenen tegelijkertijd het geluid van de woorden en de bewegingen van de lippen verwerken. Maar als het geluid en de bewegingen niet bij elkaar passen, dan proberen onze hersenen de beste oplossing te vinden. Dit hebben jullie daarnet ook ervaren. Als het beeld van "da-da" tegelijk wordt afgespeeld met het geluid "ba-ba", dan maken onze hersens daar toch "da-da" van. Je hoort dus iets wat er niet is! Dit heet de McGurk-illusie.
Verbinding met het thema
In hun onderzoek wilden Tessa van Leeuwen en Mark Dingemanse meer te weten komen over hoe onze zintuigen samenwerken. Dit kan door mensen expliciet te vragen naar associaties zoals klank-kleur associaties. Maar onze zintuigen werken altijd samen, ook als we dat zelf niet doorhebben. De McGurk-illusie laat heel duidelijk zien dat als je iemand ziet praten, je hersenen automatisch tegelijkertijd het geluid van de woorden en de bewegingen van de lippen verwerken. Omdat onze zintuigen altijd samenwerken zijn onze hersenen erg gevoelig voor dingen die ‘samenhoren’ en goed bij elkaar passen. Dit gebeurt ook als we luisteren naar taal en talen leren.
Activiteit 1: Schilderen met klank
In deze activiteit leren leerlingen dat sommige woorden een beweging na kunnen bootsen, en bedenken ze zelf zo’n woord bij een beweging.
Subthema
Beweging en klank
Doelen
- Leerlingen ontdekken hoe ze spraak kunnen gebruiken om beweging te imiteren.
- Leerlingen reflecteren op hoe woorden soms wel en soms niet bij hun betekenis kunnen passen.
Duur
45 minuten
Werkvorm
Individueel en in groepjes van vier tot zes
Benodigdheden
- PowerPointpresentatie ‘Schilderen met klank’
- Twee blaadjes en potlood voor elke leerling
Activiteit
Deel 1: Kennismaken met ideofonen
Laat de eerste dia van de PowerPoint op het bord zien. Vertel de leerlingen dat sprekers van de taal Ewe, uit Ghana, twee woorden gebruiken voor ‘eend': kpaakpaa en dábòdábò. Het eerste klinkt als kwaken, maar hoe zit het met die tweede? Toen taalonderzoeker Diedrich Westermann dat vroeg kreeg hij als antwoord een demonstratie: de Ewe-spreker waggelde heen en weer zoals een eend loopt en sprak het woord uit met afwisselend hoge en lage tonen: dá-bò-dá-bò. De herhaalde lettergrepen en afwisselende klanken van het woord maken net een klein schilderijtje van een waggelende eend.
Leg uit dat er ook in andere talen woorden zijn waarbij de klank past bij de betekenis. In de PowerPoint staan drie tekeningen van bewegingen en de drie Japanse omschrijvingen van die bewegingen. Vraag aan de leerlingen of ze kunnen bedenken welke van de woorden bij welke beweging horen. Het kan hierbij helpen om de woorden hardop uit te spreken. Dit soort woorden, waar de betekenis van het woord in de klanken van het woord verwerkt zit, heten ideofonen.
Vraag de leerlingen of ze denken dat we in het Nederlands ook dit soort ideofonen hebben. Kunnen ze woorden bedenken die hun betekenis uitdrukken in een klank? Voorbeelden van Nederlandse ideofonen zijn: friemelen, knisperen, geribbeld, bonken, lispelen, wipwap, zigzag. Laat nu de laatste dia zien met de Nederlandse vertalingen van de Japanse ideofonen erop. Wat vinden de leerlingen hiervan? Drukken de Nederlandse woorden net zo goed de beweging uit als de Japanse, of beter of minder goed?
Deel 2: Bedenk een ideofoon
Vertel dat de leerlingen nu zelf nieuwe ideofonen gaan bedenken. Geef iedere leerling twee blaadjes. Op de ene tekenen ze een beweging, en op de andere schrijven ze een nieuw woord dat ze voor deze beweging hebben bedacht. Het is de bedoeling dat de uitspraak van dit woord past bij de beweging die het uitdrukt, net als in de voorbeelden. Besteed aandacht aan het verschil tussen eenvoudige klanknabootsing (met spraak een niet-talig geluid nabootsen, zoals kwaak) en klankschilderen (met spraak aspecten van een beweging uitdrukken, zoals de herhaling en variatie van dá-bò-dá-bò het voortdurend heen en weer waggelen van de eend uitbeelden). Geef de leerlingen een paar voorbeelden van wat niet de bedoeling is: niet woef bij een hond of vroem bij een auto. Geef eventueel wat inspiratie van bestaande ideofonen in het Nederlands. Vertel dat het belangrijk is dat de leerlingen hun tekening en woord geheim houden voor de andere leerlingen.
Deel 3: Zoek de klank bij de beweging
Verdeel nu de klas in groepjes van vier tot zes. Ieder groepje verzamelt de tekeningen en woorden van de groepsleden op een stapel en husselt deze. Laat nu ieder groepje haar gezamenlijke stapel van kaartjes doorgeven aan een ander groepje. Ieder groepje moet er samen achter proberen te komen welke klank bij welke tekening hoort van het stapeltje dat ze hebben gekregen.
Afronding
Vraag de leerlingen of het lukte om erachter te komen welke tekeningen bij welke klanken horen. De groepjes kunnen van elkaar bevestigen of de antwoorden inderdaad goed waren. Bespreek ook hoe het bedenken van de ideofonen ging. Vonden de leerlingen het makkelijk of juist moeilijk om een klank bij hun tekening te bedenken?
Vertel dat, hoewel het Nederlands dus ook ideofonen heeft, het Ewe en het Japans er veel meer hebben. In die talen bestaan wel duizenden van dit soort woorden. Andere talen met veel ideofonen zijn het Koreaans, Zulu, Quechua, Baskisch of Turks. Het bijzondere van ideofonen is dat we vaak gemakkelijk de betekenis van deze woorden kunnen herleiden, ook al spreken we de taal verder helemaal niet.
Verbinding met het thema
Het is makkelijk over het hoofd te zien als je veel leest, maar taal is voor de meeste mensen, en zeker voor kinderen, in de eerste plaats iets wat je doet met je lijf. Lees deze zin maar eens hardop en neem waar hoe lippen, tong, kaakspieren en stembanden samenwerken in een vloeiende choreografie. Je merkt dan dat taal bestaat uit zowel beweging als geluid, wat we produceren en tegelijk waarnemen. Dat taal lijfelijk is, betekent dat het ook meedoet in al de processen waarin we zintuiglijke informatie integreren en combineren. Bij dat proces van integratie zijn we extra gevoelig voor wanneer bepaalde aspecten van klank en betekenis goed bij elkaar passen. Sisklanken passen goed bij geruis. Een herhaalde lettergreep past goed bij een repetitieve beweging. Een wisseling van klank of toonhoogte past goed bij onregelmatigheid of heen-en-weer bewegen. De vormen van klanksymboliek die we in ideofonen vinden zijn één voorbeeld van de vele manieren waarop ons lijf en brein onze waarnemingen combineren en interpreteren.
Tips
- De Japanse voorbeelden uit de PowerPointpresentatie komen uit het boek An Illustrated Dictionary of Japanese Onomatopoeic Expressions (vertaling: Een geïllustreerd woordenboek van Japanse ideofonen) van Taro Gomi, een bekende Japanse kinderboekenschrijver en -illustrator. In dit boek staan nog veel meer sprekende voorbeelden in van ideofonen uit het Japans.
- Op de website Stemmen van Afrika kun je meer lezen over de vele talen in Afrika.
Activiteit 2: Logisch toch?
In deze activiteit ontdekken leerlingen zelf welke associaties ze hebben tussen bijvoorbeeld muziek en kleuren.
Subthema
Muziek, vorm en kleur
Doelen
- Leerlingen ervaren dat we veel associaties hebben die niet per se zinnig of logisch zijn.
- Leerlingen ontdekken dat ze verschillen en overeenkomsten hebben met elkaar in associaties die ze maken.
Duur
30 minuten
Werkvorm
Klassikaal en in vier- of vijftallen
Benodigdheden
- PowerPointpresentatie ‘Logisch toch’
- Drie tot zes laptops met geluid en eventueel een koptelefoon
- Dia’s 3 t/m 8 uitgeprint (1 of 2 keer)
Voorbereiding
Deze activiteit wordt uitgevoerd in circuitvorm met vijf onderdelen. Voor een grote klas kun je er eventueel voor kiezen om meerdere onderdelen dubbel te maken. Voor deel 1 is dia 3 t/m 5 (uitgeprint) nodig. Voor deel 2 dia 6 t/m 8. De overige drie circuitonderdelen worden gedaan met de PowerPointpresentatie op een laptop met geluid. Zorg dat bij elk deel een andere dia zichtbaar is (dia’s 9, 10 en 11). Zet de laptops zo neer dat de andere groepjes geen last hebben van het geluid, of gebruik koptelefoons.
Activiteit
Vraag klassikaal aan de leerlingen welke van de figuurtjes op dia 2 volgens hen Bouba is en welke Kiki. Laat de hele klas tegelijk het antwoord zeggen, zodat ze elkaar niet beïnvloeden. Vertel dat er geen goed of fout antwoord is, maar dat het wel interessant is dat de meeste mensen voor hetzelfde antwoord kiezen. Leg uit dat de leerlingen in deze activiteit in een circuit nog meer vragen gaan beantwoorden over associaties. Hun antwoorden schrijven ze op het werkblad. Zeg dat er bij die vragen geen goed of fout antwoord is, maar dat de leerlingen gewoon moeten opschrijven waar ze het eerste aan denken. Maak duidelijk dat de leerlingen na ieder geluidje of muziekje een kleur moeten kiezen, in plaats van dat ze eerst alles luisteren.
Geef iedere leerling nu een eigen werkblad en verdeel de klas in groepjes van drie of vier. Laat ieder groepje bij een ander circuitonderdeel beginnen en geef ze een paar minuten de tijd om alle geluiden en muziekjes te horen. Pas als alle leerlingen in een groepje voor zichzelf de antwoorden hebben bepaald, mogen ze hun resultaten met elkaar bespreken. Laat de groepjes dan ronddraaien en herhaal dit totdat alle groepjes alle circuitonderdelen hebben gehad.
Afronding
Bespreek klassikaal de activiteit na. Zijn er tussen de leerlingen overeenkomsten in hun antwoorden? Zijn sommige antwoorden vaker gekozen dan andere? Hoe zou dat komen? Zijn sommige antwoorden misschien logischer dan andere? En waarom dan?
Verbinding met het thema
Omdat onze zintuigen altijd samenwerken zijn onze hersenen erg gevoelig voor dingen die ‘samenhoren’ en goed bij elkaar passen. Daar zijn we ons meestal niet bewust van. Maar onbewust hebben we vaak een sterk gevoel over wat er wel en niet goed samen past, omdat we uit onze omgeving onbewust continu allerlei associaties oppikken. Daarom kiezen mensen vaak dezelfde antwoorden voor vragen die op het eerste gezicht redelijk onzinnig en willekeurig kunnen zijn ("Is een citroen snel of langzaam?"). In het geval van muziek zijn er heel veel factoren die onbewust een rol spelen bij associaties: toonhoogte, muziektempo, het instrument (klankkleur), maar ook de emoties die het muziekstuk oproept bijvoorbeeld door de melodie of toonsoort (mineur of majeur).
Activiteit 3: A is blauw
De leerlingen leren wat synesthesie is en doen bronnenonderzoek naar verschillende vormen van synesthesie.
Subthema
Klinkers en kleuren
Doelen
- Leerlingen leren wat synesthesie is en ontdekken verschillende vormen van synesthesie.
- Leerlingen onderzoeken of ze zelf synesthesie hebben.
- Leerlingen leren meerdere bronnen te gebruiken om een antwoord op een vraag te onderzoeken.
Duur
40 minuten en 10 minuten de week van tevoren
Werkvorm
Individueel en in tweetallen
Benodigdheden
- Optioneel: Het boek Sebastians trompet van Tim Hopgood (2015)
Per leerling:
- 2 witte blaadjes
- Kleurpotloden of stiften (iedere leerling evenveel, minimaal 10 maar liefst meer)
Per tweetal:
Activiteit
Deel 1: Een voorbereidend testje
Laat de leerlingen twee keer een synesthesietestje uitvoeren, met een tussenpoos van een week. Dat gaat als volgt: geef iedere leerling een wit papiertje en een stel kleurpotloden, en laat ze hun naam op het blaadje schrijven. Vertel dat ze de letter a op hun blaadje moeten schrijven en dat ze hier één van de kleuren voor kunnen kiezen die voor hun ligt. Laat ze het kleurpotlood weer neerleggen en laat ze nu opnieuw een kleur kiezen om de letter b mee op te schrijven. Dit mag dezelfde kleur zijn. Laat ze dit herhalen voor het hele alfabet en daarna voor de cijfers 0 t/m 9. Ze kiezen iedere keer de kleur die ze het beste vinden passen bij de letter of het cijfer. Vertel er niet bij waarom ze dit testje doen en ook niet dat ze het testje een week later nog een keer moeten doen. Verzamel alle blaadjes van de leerlingen en bewaar deze.
Deel 2: Resultaten bekijken
Herhaal het synesthesietestje nogmaals. Zorg ervoor dat de leerlingen dezelfde kleurpotloden of stiften tot hun beschikking hebben als de eerste keer. Vervolgens kunnen ze hun blaadje houden. Geef nu de testjes terug van vorige week zodat iedere leerling de resultaten van beide keren voor zich heeft liggen. Vraag de leerlingen om de twee blaadjes te vergelijken. Hoeveel letters en cijfers hebben dezelfde kleur? Vraag aan de klas bij wie er 1 tot 10 letters en cijfers dezelfde kleuren hebben, bij wie 10 tot 20, bij wie 20 tot 30 en bij wie 30 tot 36. Hebben ze enig idee waar dit testje voor was?
Leg uit dat dit een testje is om te kunnen herkennen of iemand een bepaalde vorm van synesthesie heeft. Leg uit wat synesthesie is. In de vorige activiteiten hebben de leerlingen al gemerkt dat onze zintuigen altijd samenwerken. We maken bijvoorbeeld associaties dat een citroen snel is en rood zwaarder dan geel. Bij sommige mensen gaat dit nog een stapje verder, dit noemen we dan synesthesie. Voor hen zijn de associaties extra sterk en soms een beetje ongewoon. Zij zien bijvoorbeeld kleuren bij getallen of letters, de 5 is bijvoorbeeld groen of de a blauw, of ze proeven smaken bij woorden. Deze associaties zijn altijd hetzelfde en gebeuren automatisch zonder er bij na te denken. Er zijn heel veel verschillende vormen van synesthesie en er zijn allerlei koppelingen tussen zintuiglijke waarnemingen of concepten mogelijk. Vraag de leerlingen om nog een keer hun eigen testresultaten bestuderen. Denken ze dat ze zelf synesthesie hebben? Dit ene testje is niet genoeg om het zeker te weten. Maar we hebben nu wel kunnen kijken wie in de klas meer of minder de waarnemingen van twee zintuigen combineert.
Deel 3: Op zoek naar verschillende vormen van synesthesie
Vertel dat de leerlingen nu gaan onderzoeken welke andere vormen van synesthesie er nog meer bestaan. Verdeel de klas in tweetallen (grotere groepjes kunnen natuurlijk ook als er niet genoeg laptops beschikbaar zijn) en geef ieder tweetal een laptop en een werkblad. Leg uit dat ze de bronnen die op het werkblad staan kunnen gebruiken om erachter te komen welke andere vormen van synesthesie er bestaan. Eventueel kunnen ze ook het boek Sebastians trompet erbij nemen als bron. Als het groepje nog meer bronnen kan vinden, mogen ze die ook gebruiken. Maak duidelijk dat ze alle vormen van synesthesie die ze in de bronnen tegenkomen op moeten schrijven (zoals donderdag is rood of bushalte smaakt naar chocola), en daarbij moeten bedenken welke concepten of zintuigen met elkaar worden verbonden (dus kleuren bij dagen van de week of smaken bij woorden).
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Welke vormen van synesthesie hebben de leerlingen gevonden en welke zintuigen of concepten werden hier gekoppeld? Hebben ze nog meer geleerd over synesthesie? Vertel dat er nog veel meer vormen van synesthesie zijn, en dat iedereen andere associaties heeft (bijvoorbeeld voor de een is de t blauw en voor de ander rood). Is er misschien iemand in de klas die een van deze vormen herkent of juist andere bijzondere associaties maakt die misschien synesthesie kunnen zijn?
Verbinding met het thema
In het klinker-kleur onderzoek van Tessa van Leeuwen en Mark Dingemanse wilden de onderzoekers graag weten of de zintuigen bij mensen met synesthesie op een andere manier samenwerken dan bij mensen zonder synesthesie. Bij mensen met synesthesie zijn sommige zaken immers al gekoppeld, bijvoorbeeld kleuren aan letters, of smaak aan muziek. Dus misschien associëren zij klinkers en kleuren wel op een hele andere manier dan mensen zonder synesthesie? Het bleek dat synestheten en niet-synestheten gebruik maken van dezelfde logica in het koppelen van kleuren aan klinkers (dit zullen de leerlingen ook ervaren in activiteit 4 ‘Klinkers en kleuren’).
Maar hoe werkt synesthesie dan precies? Er zijn verschillende theorieën die letter-kleur synesthesie kunnen verklaren. Het is bekend dat visuele informatie wordt opgesplitst en verwerkt in gespecialiseerde hersengebieden. De verwerkingsgebieden voor letters en kleuren liggen naast elkaar. Deze gebieden zijn mogelijk verbonden bij synestheten, dus het zou kunnen dat zij op die manier kleuren toekennen aan letters.
Activiteit 4: Klinkers en kleuren
Leerlingen koppelen kleuren aan klinkers en vergelijken hun antwoorden met klasgenoten.
Subthema
Klinkers en kleuren
Doelen
- Leerlingen ervaren hoe ze zelf kleuren aan klinkers koppelen.
- Leerlingen zien voorbeelden van verschillen in hoe mensen kleuren aan klinkers koppelen.
- Leerlingen leren hoe je kunt onderzoeken of iemand klank-kleur synesthesie heeft.
Duur
25-30 min
Werkvorm
Individueel en in viertallen
Benodigdheden
- Laptop(s) met geluid
- Koptelefoon(s)
- Test ‘Klinkers-Kleuren’
- PowerPointpresentatie ‘Kleurscore’
- Optioneel: PowerPointpresentatie ‘Klinkerruimte’
Activiteit
Deel 1: Klinkers-kleuren test
Zorg ervoor dat iedere leerling voorafgaand aan de activiteit individueel de ‘Klinkers-Kleuren’ test heeft gemaakt. De test duurt ongeveer drie minuten. Zorg dat de leerlingen bij het maken van de test een koptelefoon op hebben en de geluiden goed kunnen horen. Print van iedere leerling de testresultaten uit en bewaar deze.
Deel 2: Resultaten vergelijken
Geef alle leerlingen het blad met hun eigen testresultaten. Verdeel de leerlingen in groepjes van vier en laat ze samen hun testresultaten bestuderen. Laat de leerlingen eerst hun eigen resultaten bekijken. Hebben ze meerdere keren dezelfde kleuren voor dezelfde klanken gekozen? Welke kleuren hebben ze gekozen voor "ie" en "ee"? En welke kleuren voor "oo" en "aa"? Laat ze daarna ook hun antwoorden met elkaar vergelijken. Komen hun antwoorden met elkaar overeen of heeft iedereen iets totaal anders gekozen? Het is hierbij interessant om niet alleen naar de kleuren zelf te kijken, maar ook of het lichte en donkere kleuren zijn bijvoorbeeld. Laat de leerlingen ook met elkaar bespreken of ze een bepaalde reden of manier hadden om hun kleuren te kiezen.
Afronding
Vertel dat Tessa van Leeuwen en Mark Dingemanse de ‘Klinkers-kleuren’ test in hun onderzoek hebben gebruikt. Leg met behulp van de PowerPoint ‘Kleurscore’ uit dat de onderzoekers voor iedere klank een score berekenen. Deze score tussen de 0 en de 6 geeft aan hoeveel de drie kleuren op elkaar lijken. Bij een score lager dan 1 lijken de kleuren heel erg op elkaar, bij een hogere score zijn de kleuren meer verschillend. Om de testuitslag te bepalen, berekenen je de gemiddelde score van alle klanken. Als de gemiddelde score lager is dan 1, dan kun je concluderen dat die proefpersoon klank-kleur synesthesie heeft. NB: Omdat we in deze activiteit een kleinere test gebruiken dan in het oorspronkelijke onderzoek, is er een strengere score nodig om te bepalen of iemand synesthesie heeft. Daarom gebruiken we hier 1 in plaats van de 1.5 die in paragraaf 4.1 genoemd staat.
Laat de leerlingen opnieuw hun testresultaten bestuderen. Zijn er leerlingen die bij bepaalde klanken lager scoren dan 1? Welke kleur hebben ze hier gekozen? Zijn ze het eens? Zijn er leerlingen die een gemiddelde score hebben lager dan 1? De gemiddelde score staat bovenaan de testresultaten. Bereken samen met de leerlingen het gemiddelde van de klas. Zijn jullie samen erg synesthetisch? Hoeveel leerlingen hebben er volgens deze test synesthesie?
Vraag of het de leerlingen was opgevallen dat bij elke vraag de kleuren steeds op een andere plek staan. Kunnen de leerlingen bedenken waarom dit zo gedaan is in de test? Leg uit dat door de kleuren te laten verspringen het moeilijker is om steeds dezelfde kleur te kiezen. Zo kun je dus zien of iemand echt synestheet is, of dat de proefpersoon ‘gewoon wat doet’.
Verbinding met het thema
De Klinkers-kleuren test in deze activiteit was onderdeel van het Groot Nationaal Onderzoek (GNO) wat Tessa van Leeuwen en Mark Dingemanse in 2015 opzetten. De insteek van het GNO was om te onderzoeken hoe onze zintuigen samenwerken, hoe dat verschilt van persoon tot persoon, en of er verschillen zijn tussen mensen met en zonder synesthesie. De onderzoekers wilden dit weten omdat iedereen, synestheet of niet, wel bepaalde associaties kan maken. Eén van hun vragen was bijvoorbeeld of synestheten een heel andere strategie hebben om kleuren aan letters en klanken te koppelen dan mensen zonder synesthesie, of dat de manier waarop wel hetzelfde is maar synestheten gewoon sterkere letter-kleur of klank-kleur associaties hebben. Met behulp van de klinker-kleur test ontdekten de onderzoekers dat de logica achter kleurenkoppelingen tussen synestheten en niet-synestheten wel degelijk hetzelfde is. Daaruit concludeerden de onderzoekers dat de bijzondere ervaringen van synestheten uiteindelijk toch geworteld zijn in bepaalde principes die voor iedereen gelden. Zowel synestheten als niet-synestheten laten zich in hun kleurkeuzes leiden door de klank van de klinker. Ook klanken die ‘tussen twee klinkers inzitten’, bijvoorbeeld "ae" krijgen de kleur van óf een "aa" óf een "ee"; onze kennis van klinkers categoriseert als het ware al de kleurkeuzes. De grote aantallen deelnemers aan het Groot Nationaal Onderzoek maakten het mogelijk om resultaten te ontdekken die anders niet zo duidelijk naar voren waren gekomen. Het is namelijk vaak lastig is om grote groepen synestheten te vinden. Veel mensen weten niet wat synesthesie is, zelfs niet als ze synestheet zijn! In hun onderzoek hebben Tessa van Leeuwen en Mark Dingemanse in totaal 1164 proefpersonen getest waarvan meer dan 200 synestheet waren.
Tip
Voor extra verdieping kun je de PowerPoint ‘Klinkerruimte’ bespreken met de leerlingen. In deze dia’s staan verschillende voorbeelden van proefpersonen die zich in hun kleurkeuzes erg laten leiden door welke klinker ze horen, en mensen die dat niet doen. Je kunt de antwoorden van synestheten herkennen doordat ze alle drie de keren (bijna) dezelfde kleuren kiezen. Dat kunnen ze omdat zij die kleuren echt voor zich zien bij het horen van een klank en daarom heel precies een keuze kunnen maken. Kunnen de leerlingen herkennen bij welk type persoon hun kleurprofiel past? In deze animatie kun je door alle antwoorden uit het onderzoek van Tessa van Leeuwen en Mark Dingemanse heen klikken.
Activiteit 5: Gekleurde reclame
De leerlingen onderzoeken welke kleur past bij een product en maken aan de hand daarvan een reclameposter voor dat product.
Subthema
Smaak en kleur
Doelen
- Leerlingen leren om gebruik te maken van associaties tussen verschillende zintuigen om producten aan te prijzen in een reclame.
- Leerlingen onderzoeken welke kleuren het beste passen bij bepaalde producten.
- Leerlingen oefenen met een voorspelling doen aan de hand van hun eigen associaties.
- Leerlingen leren om een onderzoek te doen met proefpersonen.
Duur
60 min (plus eventuele tijd om de reclameposter te maken)
Werkvorm
In drietallen
Benodigdheden
Per groepje:
- Een eetbaar product om aan te prijzen, genoeg voor 20 proefpersonen (bijvoorbeeld: komkommer, zure mat, honing, rijstwafel, zoethout, drop, suikerwafel, chocolade)
- Een bord
- Gekleurde papierstroken
Eventueel:
- Filmpje van SchoolTV over reclame
- Knutselspullen om een poster te maken
Activiteit
Begin de les zonder verdere uitleg met het reclamefilmpje over kleuren. Vraag aan de leerlingen wat de boodschap is van dit filmpje en wat het volgens hen met het project te maken heeft. Vertel dat de leerlingen zich vandaag zullen gaan verdiepen in kleurassociaties met producten. Ze gaan in groepjes onderzoeken welke kleur mensen associëren bij een product, zodat je dat zou kunnen gebruiken in een reclame.
Geef ieder drietal een bord met daarop een product waarvoor ze reclame gaan maken en een aantal papierstroken in zo veel mogelijk verschillende kleuren. Vraag ze hoe ze kunnen onderzoeken welke kleur het meest effectief zou zijn voor een reclameposter voor hun product. Geef de leerlingen een kwartier om hun onderzoek voor te bereiden met hun groepje. Laat ze eerst nadenken over de klank van de naam van het product. Welke kleuren vinden ze daar goed bij passen? Laat ze daarna een stukje proeven om ook kleurassociaties te maken met de smaak van het product. Aan de hand hiervan kiezen ze vijf gekleurde vellen papier waarvan ze denken dat die het best zouden kunnen passen. Deze kleuren gebruiken ze in hun onderzoek.
Nu begint het onderzoek. Laat ieder drietal minstens 20 proefpersonen vinden (binnen of buiten de school). Aan iedere proefpersoon vragen ze om te kiezen welke van de vijf kleuren er volgens hen het beste bij het product past. Het groepje noemt daarbij alleen de naam van het product en laten de proefpersoon een stukje proeven. Het is belangrijk dat ze de proefpersonen verder niet beïnvloeden, bijvoorbeeld door hun eigen associaties te noemen of eerdere antwoorden te laten zien. Let erop dat de leerlingen uit de klas zelf geen proefpersoon zijn, omdat dat ook de resultaten kan beïnvloeden. Aan de hand van de antwoorden van de proefpersonen trekken de groepjes een conclusie over de meest geschikte kleur voor de reclameposter.
Afronding
Laat ieder groepje hun product, resultaten en conclusie kort presenteren. Wat bleek de meest geschikte kleur? Had iedereen dezelfde associaties? Je kunt de activiteit afronden door de leerlingen daadwerkelijk een reclameposter te laten maken over hun product, waarin ze hun onderzoeksresultaat verwerken. Daarvoor kun je eerst het filmpje van SchoolTV over reclame laten zien. In dit filmpje wordt uitgelegd hoe je een product verkoopt met reclame en hoe je een product goed in de markt zet. Bespreek met de leerlingen welke aspecten van een goede reclame naar voren kwamen in het filmpje. Laat de leerlingen hun reclameposter maken, waarbij ze deze aspecten en de kleur uit hun onderzoek gebruiken. Het kan de achtergrondkleur van de poster worden, maar ze kunnen de kleur natuurlijk ook op een andere manier in de poster verwerken.
Ieder groepje presenteert hun uiteindelijke poster. Op welke manier hebben ze de resultaten van hun onderzoek verwerkt? Bespreek met de leerlingen welke poster ze het beste vinden aanslaan aan de hand van hun associaties. Heeft iedereen dezelfde associaties? Zien de leerlingen verschil in soorten posters voor verschillende soorten producten (zoet-hartig, zoet-zuur, vloeibaar-vast, vochtig-droog, etc.)? Tot slot is het interessant om, waar mogelijk, de posters van de leerlingen te vergelijken met officiële reclame(posters) van de producten.
Verbinding met het thema
Deze activiteit grijpt terug op dezelfde principes als activiteit 2 ‘Logisch, toch?’. Mensen hebben onbewust vaak sterke associaties tussen informatie van verschillende zintuigen, bijvoorbeeld geluiden en kleuren, of geluid en beweging, etc. In marketing wordt daar gretig gebruik van gemaakt om producten makkelijker te verkopen of mensen de naam beter te laten onthouden. Merknamen worden bijvoorbeeld zo gekozen dat ze meteen al uitdrukken wat het product kan of doet (denk aan ‘Swiffer’) of de kleuren van de verpakking geven al iets weg over de smaak (zoals bij theezakjes).
Met hartelijk dank aan Marleen Ysebaert voor de suggestie om crossmodale correspondenties door de leerlingen toe te laten passen in een reclame-activiteit.
Tip
Voor extra uitdaging kun je de leerlingen tijdens het onderzoek zelf een positieve en negatieve vraag laten bedenken, die ze ook aan hun klasgenoten stellen. Voorbeelden hiervan zijn “Aan welke kleur denk je als je trek hebt?” of “Van welke kleur word je chagrijnig?”. De antwoorden die hun klasgenoten op deze vraag stellen kunnen de leerlingen ook in hun poster verwerken.
Onderzoekend leren met dit thema
Onderzoeksvragen
Hieronder staan drie voorbeelden van onderzoeksvragen. Deze voorbeelden geven een beeld van de soort vragen die leerlingen over het thema ‘Samenwerkende zintuigen’ zouden kunnen stellen. Als gevolg van COVID-19 zijn de leerlingen van basisschool de Gazelle in Arnhem er zelf niet aan toegekomen om vragen te bedenken.
Hebben mensen bij de klank "a" een associatie met rood fruit, of juist met fruit van een andere kleur?
Subthema: Klinkers en kleuren
Leerlingen hebben in dit project geleerd dat er een soort logica zit in de associaties die mensen maken tussen klanken en kleuren. Zo kiezen veel mensen rood bij de klank "a", groen bij de klank "e" en geel bij de klank "ie". Zou het dan ook zo zijn dat je rood fruit beter bij de klank "a" vindt passen dan fruit van een andere kleur? Om deze voorspelling te onderzoeken kunnen leerlingen een testje afnemen bij een groep proefpersonen. Ze laten afbeeldingen zien van twee soorten fruit waarvan er 1 rood is en 1 niet, en waarvan de naam ongeveer vergelijkbaar klinkt. Bijvoorbeeld: past de klank "a" beter bij een kers (rood) of een bosbes (paars)? Ze houden bij hoe vaak welk plaatje gekozen wordt. Welke vrucht wordt het vaakst gekozen bij de klank "a"? Heeft deze inderdaad dezelfde kleur als ze in het project hebben geleerd? Ze kunnen extra bewijs verzamelen om de betrouwbaarheid te vergroten, en het onderzoek nog eens herhalen met ander fruit bij de klank "a", bijvoorbeeld met keuze aardbei of ananas; of groene of rode appel. Ook kunnen ze een andere klank onderzoeken, door bijvoorbeeld voor de klank "e" te laten kiezen tussen een groene appel en een banaan.
Bepaalt de kleur van een logo van een toetje hoe lekker je denkt dat het is?
Subthema: Smaak en kleur
In de laatste activiteit hebben de leerlingen onderzoek gedaan naar kleurassociaties bij verschillende voedingswaren en de resultaten verwerkt in een reclameposter voor hun product. Zou de kleur van een logo voor een toetje er ook voor zorgen dat mensen denken dat het toetje lekkerder is dan bij een andere kleur? Om dit te onderzoeken kunnen de leerlingen twee onderzoekjes doen bij twee groepen proefpersonen. De eerste groep proefpersonen werkt mee aan het vooronderzoek. Bij het vooronderzoek vragen ze de proefpersonen welke kleur uit een kleurenkaart ze het beste vinden passen bij het toetje, en welke kleur er het minst bij past. Deze resultaten verwerken ze in twee logo’s voor het toetje, die op de kleur na identiek zijn. Deze logo’s gebruiken ze in hun vervolgonderzoek, waar ze een tweede groep proefpersonen ondervragen. Ze vertellen deze proefpersonen dat er een nieuw toetje op de markt komt en vertellen iets over wat voor soort toetje het is. Vervolgens laten ze de twee logo’s zien en vragen ze welke van de twee toetjes de proefpersoon lekkerder lijkt. Kiezen de proefpersonen inderdaad vaker voor het logo met de voorkeurskleur uit het vooronderzoek?
Hebben mensen een andere kleurassociatie bij rapmuziek dan bij dancemuziek?
Subthema: Muziek, vorm en kleur
In activiteit 2 ‘Logisch, toch?’ hebben de leerlingen onderzocht welke kleurassociaties ze hadden bij verschillende fragmenten klassieke muziek. Vaak kiezen mensen donkere kleuren voor langzamere bombastische muziek, en juist lichte kleuren voor vrolijke vlugge muziek. Hoe zou dit eruitzien bij verschillende genres van muziek? Zijn er bijvoorbeeld kleuren die vaker worden geassocieerd met rapmuziek? En zijn dit andere kleuren dan voor dancemuziek? Leerlingen kunnen dit onderzoeken door proefpersonen in willekeurige volgorde een aantal fragmenten van beide muziekstijlen te laten horen. Bij ieder fragment kiezen de proefpersonen uit een lijst kleuren welke kleur ze het beste vinden passen. Vervolgens vergelijken de leerlingen de antwoorden die gegeven zijn. Valt er iets op aan de antwoorden? Zijn er overeenkomsten tussen de kleuren die gekozen worden voor de fragmenten rapmuziek en bij de dancemuziek? Zijn het bijvoorbeeld lichte kleuren, of juist donkere kleuren?
Leidraad Onderzoekend leren
Ga je aan de slag met een thema dan is het goed om de leidraad onderzoekend leren eerst te lezen. Aan de hand van de zeven stappen van onderzoekend leren laten we je zien hoe je een project in de klas kunt vormgeven. Daarnaast vind je in de leidraad ook hulpmiddelen die je helpen om de activiteiten uit te voeren in de klas.
< Terug naar overzicht van thema's