Sport
< Terug naar overzicht van thema'sOver het thema
Sport gaat over het effect van veel sporten op het hart. Bewegen heeft een positief effect op de gezondheid, maar wat is het effect van extreem veel bewegen? Slagaderverkalking van het hart verloopt anders bij mensen die (intensief) sporten.
In de boekenreeks 'Wetenschappelijke doorbraken de klas in!' laten we zien hoe je wetenschap in het basisonderwijs brengt via onderzoekend leren. Het thema Sport wordt in hoofdstuk 2 behandeld in het negende boek uit de reeks. Klik hier voor meer informatie over de boekenreeks en de mogelijkheid om het boek te bestellen.
Het project ‘Sport’ is in het schooljaar 2018-2019 ontwikkeld door een team van onderzoekers van het Radboud Universitair Medisch Centrum (Radboudumc), basisschoolleraren en het WKRU. Het Radboud Science Team ‘Sport’ bestond uit de volgende personen:
Onderzoekers Radboudumc
Thijs Eijsvogels, Vincent Aangevaeren en Esmée Bakker.
Scholen
Kindcentrum STip in Swolgen en Tienray: Margret Buskens, Josan Derix en Marloes Weijs.
De Borgwal in Bemmel: Christine van Mullem, Karen Hendriks, Thijs Rasing en Gerda Siersma.
Verder lezen, kijken, luisteren
Filmpjes
Meer informatie over het onderzoek van de groep van Thijs Eijsvogels
- Artikel op de website van de Hartstichting over het werk van de onderzoekers
- Engelstalige website van de onderzoeksgroep
Meer informatie over het effect van sport op het lichaam
- Artikel van Scientias over bewegen als medicijn
- Artikel van De Gelderlander over het gezondheidseffect van meer bewegen
- Artikel over 5 gezondheidsrisico’s van te veel sporten
- Drie artikelen over het effect van (marathon) lopen op het hart
Meer informatie over de beweegnorm
- Website Kenniscentrum Sport met introductie op de beweegrichtlijn
- Website van de Gezondheidsraad met de volledige beweegrichtlijn
- Filmpje over waarom we moeten bewegen
Meer informatie over het hart
- WikiKids over het hart
- Filmpjes van SchoolTV over het hart en de bloedsomloop
- Filmpje van SchoolTV over de functie van hart en bloedvaten
- Filmpje van de Hartstichting over de bouw en werking van het hart
- Filmpje van de Hartstichting over de bloedsomloop
- Quiz over de anatomie van het hart
- Website met informatie over en filmpje van snijpracticum hart
Meer informatie over slagaderverkalking en het hartinfarct
- Website van de Hartstichting over slagaderverkalking
- Filmpje van de Hartstichting over het hartinfarct tot aan 0:42 minuten
- Filmpje van het Klokhuis over het hartinfarct en sporthart
Prijswinnende wetenschappelijke artikel waarop het project is geïnspireerd:
Aengevaeren, V. L., Mosterd, A., Braber, T. L., Prakken, N. H., Doevendans, P. A., Grobbee, D. E., Thompson, P. D., Eijsvogels, T. M. H., & Velthuis, B. K. (2017). Relationship between lifelong exercise volume and coronary atherosclerosis in athletes. Circulation, 136(2), 138-148.
Activiteiten
Voor het thema Sport zijn er een aantal activiteiten uitgewerkt. De activiteiten zijn concreet en in detail uitgewerkt, zodat ze makkelijk uit te voeren zijn in de klas. Hieronder kun je zien welke activiteiten er zijn en kun je meteen de materialen downloaden die je voor deze activiteit nodig hebt.
Introductieactiviteit: Hart in beweging
Tijdens deze activiteit luisteren de leerlingen naar geluidsfragmenten van een kloppend hart. Ze proberen te raden wat ze horen.
Doel
De leerlingen worden nieuwsgierig naar het hart en wat er met het hart gebeurt als je je inspant.
Duur
10 minuten
Werkvorm
Klassikaal
Benodigdheden
Twee geluidsfragmenten van het hart tijdens rust en na zware inspanning (tot 0:30 minuten).
Activiteit
Laat de leerlingen de twee geluidsfragmenten van het hart horen. Zorg dat ze de website met geluidsfragmenten niet te zien krijgen, want dan verklap je wat ze gaan horen. Laat de leerlingen zelf raden wat ze horen. Wat is het verschil tussen de twee geluidsfragmenten? En waardoor zou dit verschil komen?
Verbinding met het thema
Tijdens deze activiteit worden leerlingen nieuwsgierig gemaakt naar het thema.
Activiteit 1: Maak kennis met je hart
Tijdens deze activiteit ontdekken de leerlingen hoe groot hun hart is, waar het zich bevindt in hun
lichaam en hoe ze hun hartslag kunnen meten.
Subthema
Kennis over het hart
Doelen
- De leerlingen leren waar het hart zit en hoe groot het is.
- De leerlingen leren waar ze hun hartslag kunnen voelen in hun lichaam.
- De leerlingen leren hoe ze hun hartslag kunnen meten.
Duur
20 minuten
Werkvorm
In viertallen
Benodigdheden
Per groepje:
- Instructieblad ‘Maak kennis met je hart’
- Een (oud) lichtgekleurd T-shirt
- Een (textiel)stift
- Een oude krant
- Een hartslagmeter; bij voorkeur een hartslagmeter in een sporthorloge. Een smartphone met hartslagmeter-app (voor Android en voor iOS) kan ook, maar is minder betrouwbaar.
Voorbereiding
Zorg dat je weet hoe de hartslagmeters werken. Deze activiteit bestaat uit drie kleinere activiteiten. Leg voor elk groepje de materialen klaar. Zo nodig kunnen groepjes bepaalde materialen delen of kunnen de groepjes rouleren.
Activiteit
Verdeel de klas in viertallen en zorg dat in elk groepje een jongen zit. Deel het instructieblad uit en laat de groepjes de drie activiteiten uitvoeren:
- Leerlingen voelen het kloppen van hun hart door hun hand op hun borstkas te leggen. Op die plek zetten ze met textielstift een kruis op het T-shirt dat één van de jongens uit het groepje draagt. Ze gebruiken de krant om ervoor te zorgen dat er geen stift doordrukt op de kleren van de jongen die het shirt aanheeft. Met behulp van hun vuist proberen de leerlingen het hart op ware grootte te tekenen.
- Leerlingen voelen hun eigen pols en die van de andere leerlingen in hun groepje.
- Leerlingen meten elkaars hartslag met de hartslagmeter.
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Wat hebben de leerlingen geleerd over het hart? Hoe vaak slaat het hart per minuut?
Verbinding met het thema
Tijdens deze activiteit maken de leerlingen kennis met het hart. De onderzoekers onderzochten het effect van levenslang sporten op de gezondheid van dit orgaan.
Activiteit 2: Het hart als pomp
Tijdens deze activiteit bootsen leerlingen na hoeveel bloed ons hart per minuut rondpompt als we in rust zijn en als we inspanning leveren. Ook bekijken ze hoe dit verschilt van iemand die veel sport.
Subthema
Hart tijdens beweging
Doelen
- Leerlingen leren hoeveel bloed je hart per minuut door je lichaam pompt in rust en tijdens inspanning.
- Leerlingen leren dat de hoeveelheid bloed die per minuut door je hart stroomt veel groter is voor mensen die veel sporten dan voor gezonde mensen die niet vaak sporten.
- Leerlingen leren wat het hartminuutvolume en het slagvolume is.
- Leerlingen verwonderen zich over de werking van ons hart.
Duur
1 uur
Werkvorm
In drietallen
Benodigdheden
Voor de leerkracht:
N.B. in het boek staat foutief dat de quiz per groepje moet worden uitgedeeld. Het werkblad 'Quiz' is echter alleen voor de leerkracht bedoeld om voor te lezen.
Per groepje:
- Werkblad ‘Het hart als pomp’
- Drie emmers met een inhoud van 10 liter
- Een grote bak met 30 liter water erin (bijvoorbeeld een speciekuip)
- Stopwatch
- Rekenmachine
- Maatbeker
Voorbereiding
Bedenk waar je de activiteit met leerlingen kunt uitvoeren: ergens waar het niet erg is dat de leerlingen met water knoeien. Denk eraan dat het vullen van de grote bakken met water tijd kost.
Activiteit
Doe de korte quiz om de leerlingen inzicht te geven in de hoeveelheid bloed die in het lichaam circuleert.
Vertel dat de leerlingen nu zelf gaan ervaren welke hoeveelheden bloed er elke minuut door het lichaam worden gepompt. Geef elk groepje daarvoor het werkblad en verdeel de rollen: één leerling giet water over, één leerling geeft emmers aan en één leerling houdt de tijd bij.
Allereerst bootsen de leerlingen na hoeveel bloed het hart van een gezonde volwassene rondpompt in rust (5 liter). Om 5 liter af te meten, vullen de leerlingen een emmer voor de helft met water. Vervolgens giet één van de leerlingen de inhoud van deze emmer in 1 minuut in een zo constant mogelijk tempo weer terug in de grote bak. De leerling die de tijd bijhoudt geeft het start- en stopsein. Als er na 1 minuut nog water in de emmer zit of als al het water al is overgegoten voordat de minuut om is, probeert de leerling het opnieuw, net zolang tot het lukt om precies in 1 minuut de vijf liter over te gieten. Het hart pompt deze hoeveelheid bloed namelijk ook heel gelijkmatig en precies in 1 minuut rond. Dat heet het hartminuutvolume.
Vervolgens bootsen ze na hoeveel bloed het hart van een gezonde volwassene rondpompt tijdens inspanning (15 liter). Om 15 liter af te meten, vullen ze één emmer helemaal en één emmer voor de helft. Ze herhalen vervolgens de oefening en proberen de inhoud van de twee emmers in een constant tempo, binnen 1 minuut, over te gieten in de grote bak. De tweede leerling geeft op tijd de volgende emmer aan zodat de leerling die giet kan blijven doorgieten.
Tenslotte bootsen ze na hoeveel bloed het hart van een volwassene die veel sport rondpompt tijdens inspanning (30 liter). Ze vullen dan alle drie de emmers zodat ze 30 liter hebben en herhalen de oefening.
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Wat is de leerlingen opgevallen? Vertel dat de hoeveelheid bloed die het hart per minuut rondpompt het hartminuutvolume heet. De hoeveelheid die per slag wordt rondgepompt heet het slagvolume. Vervolgens kun je de leerlingen de verschillende slagvolumes laten uitrekenen via de sommen op het werkblad. Laat ze de slagvolumes na het rekenen afmeten met de maatbeker zodat ze een idee krijgen hoeveel dit is. Als de sommen nog te lastig zijn voor de leerlingen in je klas, kun je ze ook de hoeveelheid milliliters vertellen, zodat ze met de maatbeker toch een beeld krijgen hoeveel bloed het hart per slag rondpompt.
Verbinding met het thema
De leerlingen krijgen in deze activiteit een beeld van hoeveel bloed het hart per minuut rondpompt (hartminuutvolume) en hoe dit verandert als je je inspant of als je je inspant wanneer je langdurig sport. Als je je inspant, gaat je hart harder kloppen (hogere hartfrequentie) en wordt er meer bloed rondgepompt (hoger hartminuutvolume). De hoeveelheid bloed die per slag rondgepompt wordt (slagvolume), varieert tussen mensen. Bij mensen die veel sporten is de hartspier beter getraind en wordt er dus meer bloed per slag rondgepompt. Dit betekent dat het slagvolume groter is, wat weer leidt tot een groter hartminuutvolume. De onderzoekers bekijken wat (langdurige) inspanning met het hart doet, juist omdat het hart dan harder moet werken.
Tips
- Je kunt bovenstaande activiteit ook uitvoeren met de hoeveelheden die passen bij de leeftijd van de kinderen, zie daarvoor tabel bij de quiz. Daardoor kunnen de leerlingen de vergelijking tussen kinderen en volwassenen maken.
- Laat kinderen het water met een 'pompbeweging' overgieten door de emmer heen en weer te bewegen (dus steeds een scheut water overgieten en weer even terug).
Activiteit 3: Hartslag tijdens bewegen
Tijdens deze activiteit leren de leerlingen over verschillende beweegintensiteiten: ze ervaren wat rust, licht, matig of zwaar intensief bewegen inhoudt door zelf in beweging te komen en hun hartslag daarbij te meten.
Subthema’s
- Hart tijdens beweging
- Beweging meten
- Beweegnorm
Doelen
- Leerlingen krijgen een idee van wat wordt bedoeld met rust, licht, matig en zwaar intensief bewegen.
- Leerlingen leren hun hartslag te meten door hun pols te voelen en/of een hartslagmeter te gebruiken.
Duur
30 minuten
Werkvorm
In viertallen
Benodigdheden
Per groepje:
- Stopwatch
- Werkblad ‘Hartslag tijdens bewegen’
- Een hartslagmeter; bij voorkeur een hartslagmeter in een sporthorloge. Een smartphone met hartslagmeter-app (voor Android en voor iOS) kan ook, maar is minder betrouwbaar. Eventueel kan de hartslag op de pols worden gemeten (zie filmpje).
- Eventueel: springtouw
- Optioneel: Per leerling werkblad ‘Je eigen slagvolume berekenen’ + per groepje een maatbeker
Voorbereiding
Indien je hartslagmeters gebruikt, zorg dan dat je weet hoe deze werken.
Activiteit
Haal met leerlingen voorkennis op over het kloppen van het hart door hen vragen te stellen zoals: Wanneer gaat je hart heel snel? Hoeveel slagen is dat per minuut? Hoe kun je je hartslag meten aan de pols of met de hartslagmeter?
Laat elk van de leerlingen uit het groepje een rol kiezen: één van de leerlingen is proefpersoon, de tweede bewaakt de tijd, de derde meet de hartslag, en de vierde noteert de resultaten. De proefpersoon gaat eerst twee minuten rustig zitten. De tijdbewaker geeft aan wanneer de twee minuten ingaan en wanneer ze zijn afgelopen. Degene die de hartslag meet, meet de hartslag van de proefpersoon onmiddellijk nadat de twee minuten zijn afgelopen. De notulist schrijft het resultaat op het werkblad ‘Hartslag tijdens bewegen’. Dan gaat de proefpersoon achtereenvolgens twee minuten rustig wandelen, twee minuten stevig doorwandelen en twee minuten touwtje springen, rennen of traplopen. Direct na elke twee minuten wordt de hartslag gemeten. Laat hierna de leerlingen van rol wisselen, zodat elke leerling een keer als proefpersoon op de verschillende intensiteiten heeft bewogen. Na afloop bekijken ze de tabel en schrijven ze op wat hen opvalt aan de hartslag die ze gemeten hebben. Optioneel kan je de leerlingen ook nog het werkblad ‘Je eigen slagvolume berekenen’ laten invullen. Ze ontdekken dan hoeveel bloed hun eigen hart per slag rondpompt.
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Wat valt op als je naar de hartslag kijkt? Kunnen de leerlingen verklaren hoe het komt dat de hartslag verschilt? Als je meer beweegt dan hebben je spieren meer zuurstof nodig. Zuurstof wordt in het bloed getransporteerd. Om meer zuurstof te krijgen gaat je hart dus sneller kloppen. Leg uit dat die verschillen in intensiteit gebruikt worden om te meten hoeveel iemand beweegt. Dat gaan de leerlingen zelf nog ervaren in activiteit 4 en 5.
Verbinding met het thema
Bewegen en sporten kun je op verschillende intensiteit doen. Zo maakt het uit hoe intensief je aan het sporten bent voor hoeveel je vooruitgaat qua conditie, hoeveel calorieën je verbrandt of hoe gezond het is voor je hart. Dit heeft te maken met hoe hoog je hartslag op dat moment is. In deze activiteit meten de leerlingen wat hun hartslag is bij welke beweegintensiteit. Ze ervaren dat hoe actiever je bent, hoe sneller je hart slaat. Ook krijgen ze een beeld van hoe het bewegen op verschillende intensiteiten eruit ziet. Het meten van hartslag is belangrijk voor het onderzoek omdat het ons aan de ene kant vertelt hoezeer iemand zich inspant, en aan de andere kant wordt gebruikt om het effect te onderzoeken van beweegintensiteit op het hart.
Activiteit 4: Beweegvragenlijst
Bewegen is ontzettend gezond, maar hoeveel beweeg je nou eigenlijk zelf? Er volgt een drietal activiteiten waarin de leerlingen kennis maken met manieren om beweging te meten: de beweegvragenlijst, het beweegdagboek en de stappenteller. Tot slot is er een activiteit waarbij deze verschillende manieren om beweging te meten met elkaar worden vergeleken.
In deze activiteit maken de leerlingen aan de hand van de beweegvragenlijst een inschatting van hoeveel ze gemiddeld per week bewegen en berekenen ze op grond van wat hebben ingevuld hun beweegscore.
Subthema
Beweging meten
Doelen
- De leerlingen leren hoe je kunt meten hoeveel je beweegt.
- De leerlingen leren een beweegvragenlijst in te vullen.
- De leerlingen leren hoe ze hun eigen beweegscore kunnen berekenen.
Duur
20 minuten
Benodigdheden
Per leerling:
- Werkblad ‘Beweegvragenlijst’
- Instructieblad ‘Beweegintensiteit bepalen’
- Rood, geel, blauw en groen kleurpotlood of stift
- Rekenmachine
Werkvorm
Individueel
Activiteit
Laat de leerlingen individueel de vragenlijst op het werkblad invullen. Ze kunnen het instructieblad gebruiken om te weten of het om rust, licht, matig of zwaar intensief bewegen ging. Daarna kunnen ze op basis van de vragenlijst hun eigen beweegscore berekenen. De beweegscore wordt berekend door het aantal minuten dat de leerlingen de afgelopen week matig en zwaar intensief hebben bewogen te vermenigvuldigen met een score voor beweegintensiteit (MET-score). Deze MET-score geeft aan hoeveel energie je extra gebruikt om een bepaalde activiteit uit te voeren ten opzichte van rust.
Afronding
Vertel eerst dat de beweegscore laat zien hoeveel energie je gebruikt bij het bewegen en leg uit wat de MET-score betekent (zie ‘Verbinding met het thema’). Bespreek dan de activiteit na. Was er een groot verschil in de vragenlijsten en beweegscores van de leerlingen? Was het moeilijk om in te schatten hoeveel je per week beweegt? Hoe ging het invullen van de vragenlijst? Was het lastig om de vragenlijst eerlijk in te vullen? Denken de leerlingen dat hu Twee leerlingen van De Borgwal verhogen hun hartslag door een stukje te gaan hardlopen (Foto: De Borgwal) n klas voldoende beweegt?
Vraag de leerlingen het ingevulde werkblad zorgvuldig te bewaren, ze hebben het bij activiteit 7 en 8 weer nodig.
Verbinding met het thema
De onderzoekers wilden weten wat de effecten van sporten en bewegen op het hart zijn. Tijdens deze activiteit maken leerlingen kennis met één van de manieren waarop je kunt nagaan hoeveel iemand beweegt: de beweegvragenlijst.
Met behulp van de beweegvragenlijst kunnen leerlingen hun beweegscore uitrekenen. Dat is een getal dat uitdrukt hoeveel je matig en zwaar intensief hebt bewogen. Omdat je bij zwaar intensief bewegen meer beweegt in dezelfde tijd dan bij matig intensief bewegen, levert dat meer ‘punten’ op voor de totale beweegscore. In de berekening van de beweegscore wordt dit gedaan door te kijken naar de hoeveelheid energie die je gebruikt bij een activiteit. Voor een activiteit waar je twee keer zoveel energie gebruikt, is het aandeel in de beweegscore dus ook twee keer zo groot. Om de zwaarte van de beweging mee te nemen wordt de MET-score gebruikt. MET staat voor ‘Metabolic Equivalent of Task’. Dit is de hoeveelheid energie die je extra gebruikt om een bepaalde activiteit uit te voeren ten opzichte van rust. In de wetenschap is voor elke activiteit zo’n score toegekend. Bijvoorbeeld: rennen kost 6,5 zoveel energie als rusten dus rennen heeft een MET-score van 6,5. Om het scoren voor leerlingen te vereenvoudigen hebben we ervoor gekozen om met één MET-score per intensiteitsniveau te werken, in plaats van een score per activiteit. De scores die we gebruiken zijn 6 voor matig intensieve activiteiten en 9 voor zwaar intensieve activiteiten. In activiteit 8 worden de beweegscores van de leerlingen vergeleken met de beweegnorm. De leerlingen kunnen dan zien of ze voldoen aan de richtlijn voor de hoeveelheid beweging die kinderen nodig hebben.
Activiteit 5: Beweegdagboek
In deze activiteit houden de leerlingen in een dagboek bij hoeveel ze bewegen. Net zoals in activiteit 4 berekenen ze hun beweegscore, maar nu op grond van hun ingevulde dagboek.
Subthema
Beweging meten
Doelen
- De leerlingen leren hoe je kunt meten hoeveel je beweegt.
- De leerlingen leren een beweegdagboek bijhouden.
- De leerlingen leren hoe ze hun eigen beweegscore kunnen berekenen.
Duur
Introductieles: 15 minuten
Bijhouden dagboek: 2x 10 minuten per dag, gedurende een week
Afsluitingsles: 15 minuten
Werkvorm
Individueel
Benodigdheden
Per leerling:
- Werkblad ‘Beweegdagboek’
- Instructieblad ‘Beweegintensiteit bepalen’
- Rood, geel, blauw en groen kleurpotlood of stift
- Rekenmachine
Voorbereiding
Houd zelf een dag het beweegdagboek bij. Dit geeft de leerlingen inzicht in hoe zo’n dagboek eruitziet en geeft hen de motivatie om zelf ook een dagboek bij te houden.
Activiteit
Vertel de leerlingen dat ze een week lang gaan bijhouden hoeveel ze bewegen met behulp van een beweegdagboek. Licht toe wat een beweegdagboek is door jouw ingevulde beweegdagboek als voorbeeld te laten zien en bespreek wat wordt bedoeld met rust, licht, matig en zwaar intensief bewegen. De informatie hierover vind je op het instructieblad.
Geef iedere leerling een instructieblad en een beweegdagboek en laat ze het invullen voor vandaag. Geef ze vervolgens de opdracht om het dagboek de komende week bij te houden. Maak hiervoor gedurende de week tijd in de les, bijvoorbeeld aan het eind van de ochtend en het eind van de middag.
Na 1 week, als de dagboeken zijn ingevuld, kunnen de leerlingen gaan uitrekenen hoeveel ze hebben bewogen (beweegscore). De beweegscore wordt berekend door het aantal minuten dat de leerlingen de afgelopen week matig en zwaar intensief hebben bewogen te vermenigvuldigen met een score voor beweegintensiteit (MET-score). Deze MET-score geeft aan hoeveel energie je extra gebruikt om een bepaalde activiteit uit te voeren ten opzichte van rust. Laat de leerlingen aan de hand van het werkblad hun beweegscore uitrekenen.
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Is er een groot verschil in de dagboeken en beweegscores van de leerlingen? Hoe ging het bijhouden van het dagboek? Was het lastig om het dagboek eerlijk in te vullen? Denken de leerlingen dat hun klas voldoende beweegt?
Vraag de leerlingen het ingevulde werkblad zorgvuldig te bewaren, ze hebben het bij activiteiten 7 en 8 weer nodig.
Verbinding met het thema
De onderzoekers wilden weten wat de effecten van sporten en bewegen op het hart zijn. Tijdens deze activiteit maken leerlingen kennis met één van de manieren waarop je kunt nagaan hoeveel iemand beweegt: het beweegdagboek. Met behulp van het beweegdagboek kan je een beweegscore uitrekenen. Dat is een getal dat uitdrukt hoeveel je matig en zwaar intensief hebt bewogen. Zie voor verdere uitleg over de beweegscore ‘Verbinding met het thema’ bij activiteit 4.
Tip
Je kunt eventueel aan ouders vragen of ze de leerlingen eraan willen helpen herinneren hun beweegdagboek in te vullen.
Activiteit 6: Stappen tellen
De leerlingen schatten in hoeveel stappen ze per dag lopen. Ze meten het daadwerkelijke aantal stappen met behulp van een stappenteller en bedenken hoe het zou kunnen komen dat ze meer/ minder stappen zetten dan ze hadden voorspeld.
Subthema
Beweging meten
Doelen
- Leerlingen leren dat het lastig is om in te schatten hoeveel je beweegt.
- Leerlingen leren werken met een stappenteller.
Duur
10 minuten (leerlingen houden gedurende 1 dag hun stappen bij met de stappenteller, de voorbereiding en verwerking kost 10 minuten)
Benodigdheden
Per leerling:
- Werkblad ‘Stappen tellen’
- Stappenteller of stappenteller app op de telefoon
Werkvorm
Individueel
Voorbereiding
Zorg dat je weet hoe de stappentellers werken. Als je een stappenteller app gebruikt, zorg dan dat de leerlingen beschikking hebben over een smartphone met daarop de stappenteller app.
Activiteit
Laat de leerlingen voorspellen hoeveel stappen ze per dag lopen. Je geeft ze daarbij de hint dat je tijdens een uur wandelen ongeveer 6.000 stappen loopt. Ze vullen het aantal stappen dat ze schatten in op het werkblad. Vraag hen vervolgens een dag lang het aantal stappen dat ze zetten bij te houden met de stappenteller. Ze moeten deze dan de hele tijd meenemen. Als ze de stappenteller op de telefoon gebruiken, laat de leerlingen er dan voor zorgen dat ze deze dicht op het lichaam dragen, bijvoorbeeld in een broekzak. Daarna vullen ze hun resultaten in op het werkblad en vullen ze de reflectievraag in.
Afronding
Bespreek de activiteit na. Lukte het de leerlingen goed om in te schatten hoeveel ze bewogen? Hoe zou het kunnen komen dat ze meer/minder stappen liepen dan ze hadden voorspeld?
Verbinding met het thema
De onderzoekers wilden weten wat de effecten van sporten en bewegen op het hart zijn. Tijdens deze activiteit maken leerlingen kennis met één van de manieren waarop je kunt nagaan hoeveel iemand beweegt: de stappenteller.
Activiteit 7: Vragenlijst, dagboek of stappenteller?
Leerlingen vergelijken de verschillende manieren waarop je beweging kunt meten. Deze activiteit sluit aan op de activiteiten 4, 5 en 6. Bij deze activiteit hebben de leerlingen hun ervaring nodig met de drie verschillende meetmethoden, en de scores van hun eigen vragenlijst en dagboek.
Subthema
Beweging meten
Doelen
- Leerlingen leren dat er verschillende manieren zijn waarop je kunt meten hoeveel iemand beweegt.
- Leerlingen leren dat elk van deze methoden hun voor- en nadelen heeft.
Duur
15 minuten
Werkvorm
In drietallen
Benodigdheden
Per groepje:
- Werkblad ‘Vragenlijst, dagboek of stappenteller’
- Van iedere leerling het ingevulde werkblad ‘Beweegvragenlijst’ uit activiteit 4
- Van iedere leerling het ingevulde werkblad ‘Beweegdagboek’ uit activiteit 5
Activiteit
Verdeel de klas in drietallen en geef elk groepje het werkblad waarmee ze verschillende methodes om beweging te meten met elkaar vergelijken. Laat hen de ingevulde werkbladen ‘Beweegvragenlijst’ en ‘Beweegdagboek’ erbij pakken. Eerst vergelijken de groepjes hun beweegscores van de vragenlijst en het dagboek en bedenken ze waar een eventueel verschil door zou kunnen komen. Vervolgens denken ze samen na over de voor- en nadelen van drie verschillende manieren om beweging te meten: ‘vragenlijst invullen’, ‘beweegdagboek bijhouden’ en ‘stappenteller dragen’.
Afronding
Bespreek de activiteit na. Wat zijn de voor- en nadelen van beweging meten met een vragenlijst, een dagboek of een stappenteller? Kijk bij ‘Verbinding met het thema’ voor uitleg van de voor- en nadelen van de verschillende methodes.
Verbinding met het thema
In deze activiteit krijgen de leerlingen inzicht in de voor- en nadelen van manieren waarop je beweging kunt meten. Een stappenteller meet objectief (eerlijk) hoeveel stappen je zet, maar dit betekent dat je dit apparaat altijd mee moet nemen. Bovendien weet je door stappen te tellen niet wat de intensiteit van de inspanning is die iemand heeft geleverd. De inspanning die je moet leveren om een stap te zetten tijdens wandelen, traplopen of rennen is namelijk erg verschillend. Als je een vragenlijst gebruikt, is het voordeel dat het weinig tijd kost om zelf in te schatten hoeveel je hebt bewogen. Nadeel is dat het een inschatting is waarbij het lastig kan zijn om objectief te blijven en nauwkeurig te zijn. Een beweegdagboek is nauwkeuriger, maar zoals de leerlingen tijdens die activiteit hebben kunnen ervaren, is dit veel werk en kan het ook lastig zijn om dit gedurende een hele week vol te houden. Kortom: de perfecte manier om beweging te meten bestaat niet. Afhankelijk van wat je precies wilt weten, kun je proberen te bepalen welke manier de beste is. Voor het onderzoek in dit hoofdstuk bijvoorbeeld werd een complexere versie gebruikt van de vragenlijst die de leerlingen hebben ingevuld.
Activiteit 8: Beweeg je wel genoeg?
In deze activiteit maken de leerlingen kennis met de beweegnorm. Ze onderzoeken of ze aan deze norm voldoen met behulp van de vragenlijst of het dagboek uit activiteiten 4 en 5.
Subthema
Beweegnorm
Doelen
- De leerlingen maken kennis met de beweegnorm.
- De leerlingen denken na over waarom de overheid de beweegnorm heeft opgesteld.
- De leerlingen onderzoeken of zijzelf aan de beweegnorm voldoen.
Duur
30 minuten
Werkvorm
In vijftallen en individueel
Benodigdheden
Per groepje:
- Infographics Kenniscentrum Sport
- Werkblad ‘Ontdek de beweegnorm’
- Werkblad ‘Beweeg je wel genoeg?’
- Van iedere leerling het ingevulde werkblad ‘Beweegvragenlijst’ uit activiteit 4 of het ingevulde werkblad ‘Beweegdagboek’ uit activiteit 5 (als beiden zijn ingevuld, heeft het dagboek de voorkeur omdat dit waarschijnlijk nauwkeuriger is)
Activiteit
Laat de groepjes de infographics van het Kenniscentrum Sport bekijken. Geef ze vervolgens het werkblad ‘Ontdek de beweegnorm’ en laat ze aan de hand van de vragen binnen hun groepje nadenken over de beweegnorm.
Laat de leerlingen daarna individueel het werkblad ‘Beweeg je wel genoeg’ invullen over hun eigen beweegscore ten opzichte van de norm: een MET-beweegscore van 2520.
Afronding
Bespreek de activiteit klassikaal na. Hoe haalbaar vinden de leerlingen de beweegnorm? Wat vinden de leerlingen ervan dat de overheid voorschrijft hoeveel en op welke manier je moet bewegen?
Verbinding met het thema
De leerlingen maken door middel van deze activiteit kennis met de beweegnorm. Ze ontdekken hoeveel ze moeten bewegen/sporten om de beweegnorm te halen. De beweegrichtlijn die hier gehanteerd wordt is die van de Gezondheidsraad. Voor kinderen gaat deze uit van 60 minuten per dag matig tot zwaar intensief bewegen gedurende 7 dagen per week. Als je weet dat de gemiddelde MET-score voor matig intensieve activiteiten voor kinderen 6 is, kom je uit op een minimale MET-beweegscore van 60 minuten * 6 MET * 7 dagen = 2520 MET-minuten per week. Voor kinderen ligt de beweegrichtlijn een stuk hoger dan voor volwassenen: volwassenen dienen minimaal 150 minuten matig tot zwaar intensief te bewegen per week. Bij volwassenen is de gemiddelde METscore voor matig intensieve activiteiten 4,5. Hun minimale MET-beweegscore is dan ook 150 * 4,5 = 675 MET-minuten per week.
Onderzoekend leren met dit thema
Onderzoeksvragen
Hieronder staan drie voorbeelden van onderzoek dat is bedacht en uitgevoerd door leerlingen van Kindcentrum STip in Swolgen en Tienray en basisschool De Borgwal in Bemmel. Deze voorbeelden geven een beeld van de soort vragen die leerlingen over het thema ‘Sport’ zouden kunnen stellen.
Kan de beweegscore voorspellen hoe snel iemands hart zich herstelt na de shuttlerun?
Subthema: Hart tijdens beweging
Een onderzoeksgroepje van Kindcentrum STip raakte gefascineerd door de relatie tussen beweging en de conditie van het hart. Ze voorspelden dat het hart zich sneller zou herstellen als iemand veel beweegt. Voor het onderzoek lieten ze vijftig klasgenoten een beweegdagboek invullen, zodat ze hun beweegscore konden berekenen. Ze deelden hun proefpersonen in drie groepen: proefpersonen met een hoge beweegscore (die veel en intensief bewegen); een gemiddelde beweegscore; en een lage beweegscore. Toen lieten ze iedereen de shuttlerun test doen. Ze maten de hartslag direct na en één minuut na het leveren van de inspanning. Deze getallen trokken ze van elkaar af. Hoe groter het getal, hoe sneller het hart zich herstelde. Uit de resultaten bleek geen verband: bij proefpersonen met een hogere beweegscore herstelde het hart zich niet sneller of langzamer dan bij een gemiddelde of lage beweegscore. Het onderzoeksgroepje merkte wel dat hun proefpersonen de shuttleruntest buiten langer volhielden dan binnen, mogelijk doordat er buiten meer zuurstof is. In een volgend onderzoek kunnen ze het verschil tussen de test binnen en buiten onderzoeken.
Heeft pasta eten invloed op het krijgen van steken tijdens het rennen?
Subthema: Beweging meten
De vraag ‘Sporten is gezond, toch?’ maakte een onderzoeksgroepje van De Borgwal nieuwsgierig naar de minder fijne effecten van sporten. Eén van deze effecten kan zijn dat je tijdens het sporten steken in je zij krijgt. Wat zou het effect van eten op zulke steken zijn? Dit onderzochten de leerlingen door zeven kinderen eerst te laten rennen zonder ze tevoren eten te geven. Vervolgens gaven ze hen pasta en lieten ze hen nog eens rennen. Gedurende beide rondes hielden ze de afstand bij waarop hun proefpersoon de eerste steek kreeg. Ze ontdekten dat het na het eten van pasta langer duurt voordat je een steek krijgt dan wanneer je van tevoren niets at. Dit was anders dan ze hadden voorspeld. De leerlingen bedachten dat het mogelijk van invloed kon zijn geweest dat sommige proefpersonen al wat gegeten hadden, toen ze maten wat er gebeurde bij een lege maag. De volgende keer zouden ze alle proefpersonen dan ook eerst op een nuchtere maag willen laten rennen.
Kun je beter rennen als je door je mond ademhaalt of je neus?
Subthema: Hart tijdens beweging
Een onderzoeksgroepje van Kindcentrum STip wist dat het hart zuurstof rondpompt, en dat zuurstof via ademhaling door de neus en de mond binnenkomt. Ze vroegen zich af op welke manier je beter zuurstof binnenkrijgt en sneller kunt rennen: via je mond of via je neus? Ze onderzochten dit door vier proefpersonen een stukje te laten rennen. De ene keer mochten proefpersonen alleen door de neus ademen en de andere keer alleen door de mond. Voor het dichthouden van de neus gebruikten ze een duikersklem of vroegen ze zelf de neus dicht te knijpen. Ze kwamen erachter dat je gemiddeld iets sneller kunt rennen als je alleen door je mond ademt, dan wanneer je alleen door je neus ademt. Hierbij hebben ze er rekening mee gehouden dat hun proefpersonen niet verkouden waren of hooikoorts hadden. Het groepje was ook benieuwd of er verschillen waren in voorkeur tussen mensen met een goede of minder goede conditie. Het bleek dat mensen met een goede conditie liever door de neus ademden, en mensen met een minder goede conditie liever door de mond.
Leidraad Onderzoekend leren
Ga je aan de slag met een thema dan is het goed om de leidraad onderzoekend leren eerst te lezen. Aan de hand van de zeven stappen van onderzoekend leren laten we je zien hoe je een project in de klas kunt vormgeven. Daarnaast vind je in de leidraad ook hulpmiddelen die je helpen om de activiteiten uit te voeren in de klas.
< Terug naar overzicht van thema's