Taal der zintuigen
< Terug naar overzicht van thema'sOver het thema
Taal der zintuigen gaat over de invloed van taal en cultuur op zintuiglijke waarnemingen. Hoe omschrijf je wat je ziet, voelt, proeft of ruikt? In sommige culturen zijn er veel verschillende woorden voor kleur, in andere culturen juist weer heel weinig. Worden we geboren met deze verschillende kleurgroepen? En bepaalt hoe je ergens over praat ook wat je waarneemt?
In de boekenreeks 'Wetenschappelijke doorbraken de klas in!' laten we zien hoe je wetenschap in het basisonderwijs brengt via onderzoekend leren. Het thema Taal der zintuigen wordt in hoofdstuk 5 behandeld in het zesde boek uit de reeks. Klik hier voor meer informatie over de boekenreeks en de mogelijkheid om het boek te bestellen.
Verder lezen, kijken, luisteren
Filmpjes
Let op: In het boek staan mogelijk meer links dan op de website. De reden hiervoor is dat sommige links inmiddels niet meer bestaan en daarom van de website zijn verwijderd.
- Labyrint documentaire 'Taal bepaalt'
- Labyrint napraatsessie 'Taal bepaalt'
- BBC Radio 4 documentaire over geur met Asifa Majid
- Artikel Kijk Magazine 'Ik spreek dus ik ben - bepaalt onze taal hoe we denken?'
- Artikel NRC 'Wij hebben er een geurwoord voor: muf. Het Maniq heeft er wel vijftien'
Overige lesideeën over zintuigen
- Smaaklessen: meer weten over eten
- Themales over zintuigen van proefjes.nl
- Ideeën om de zintuigen op een creatieve manier te verkennen
- Bow Wow Meow - Dierengeluiden in verschillende talen
Wetenschappelijke artikelen
Activiteiten
Voor het thema Taal der zintuigen zijn er een aantal activiteiten uitgewerkt. De activiteiten zijn concreet en in detail uitgewerkt, zodat ze makkelijk uit te voeren zijn in de klas. Hieronder kun je zien welke activiteiten er zijn en kun je meteen de materialen downloaden die je voor deze activiteit nodig hebt.
Introductieactiviteit: Voelen, ruiken, proeven
De leerlingen voelen, ruiken en proeven een dadel om deze zo goed mogelijk te omschrijven.
Doelen
- De leerlingen leren ontdekken met hun zintuigen: tast, reuk en smaak.
- De leerlingen leren hun waarnemingen beschrijven.
- De leerlingen raken bekend met het feit dat verschillende mensen waarnemingen verschillend beschrijven.
Duur
10 minuten
Werkvorm
Klassikaal
Benodigdheden
Per leerling:
• Blinddoek
• Dadel
• Pen en papier
Activiteit
De leraar deelt aan alle leerlingen een blinddoek uit en laat ze die bij elkaar omdoen. Zij vertelt de leerlingen dat ze de opdracht in stilte moeten uitvoeren. Dan geeft ze iedere leerling een dadel, vraagt een van de leerlingen in drie woorden te omschrijven wat hij voelt en schrijft dat op het bord. Daarna mogen de leerlingen aan de dadel ruiken. De leraar vraagt een andere leerling om in drie woorden te omschrijven wat hij ruikt en schrijft ook dat op het bord. Vervolgens mogen de leerlingen de dadel proeven en omschrijft weer een andere leerling in drie woorden hoe het smaakt. Ook dat schrijft de leraar op het bord. Dan haalt ze de overgebleven stukjes dadel op, waarna de leerlingen hun blinddoek mogen afdoen.
Afronding
De leraar leest de beschrijvingen op het bord voor. Kunnen de leerlingen op basis van die beschrijving concluderen dat ze allemaal hetzelfde vast hebben gehad? Of denken sommige leerlingen dat ze iets anders vast hadden? Welke woorden zouden de leerlingen zelf gebruikt hebben? Passen sommige woorden beter dan andere?
Tips
- De dadel kan door ieder ander voedingsmiddel worden vervangen. Het is wel handig als het merendeel van de leerlingen waarschijnlijk niet bekend is met de geur en de smaak.
- Eventueel kan de activiteit uitgebreid worden door daarna dezelfde opdracht uit te voeren met voedingsmiddelen die de kinderen zelf van huis meenemen.
Activiteit 1: Proef en praat
De leerlingen testen of ze op basis van hun woordelijke beschrijvingen kunnen bepalen of ze het over hetzelfde of over verschillende voedingsmiddelen hebben.
Subthema
Proeven
Doelen
- Leerlingen worden zich ervan bewust dat in verschillende culturen verschillende voedingsmiddelen lekker worden gevonden.
- Leerlingen worden zich bewust van woorden die je aan een smaak kunt geven.
Duur
15 minuten
Werkvorm
In drietallen
Benodigdheden
Per drietal:
• Jelly beans in verschillende smaken
• Een bakje
• Twee blinddoeken
• Werkblad
• Potloden
Voorbereiding
De leraar verdeelt de jelly beans van tevoren over de bakjes. In het bakje van ieder drietal moeten minstens vijf soorten jelly beans zitten, met van iedere soort in ieder geval twee stuks.
Activiteit
In het drietal is een van de leerlingen de proefleider, de andere twee zijn proefpersonen. De proefpersonen doen een blinddoek om: ze mogen niet zien welke jelly bean ze krijgen. De proefleider geeft iedere proefpersoon een jelly bean. De proefleider mag beslissen of hij de proefpersonen dezelfde jelly bean geeft of verschillende jelly beans. Dan eten de proefpersonen de jelly bean op en proberen ze aan elkaar de smaak in hun eigen woorden te beschrijven. Ze beschrijven de smaak in kleuren, gevoel, geuren en associaties. Door het beschrijven van de smaak moeten de proefpersonen erachter komen of ze allebei dezelfde jelly bean hadden of niet. De proefleider houdt op het werkblad bij hoe de proefpersonen hun waarnemingen hebben beschreven en welke smaak ze denken te hebben. De proef wordt minimaal twee keer herhaald, waarbij de leerlingen steeds van rol wisselen, zodat iedereen ten minste één keer proefleider is geweest.
Afronding
De leerlingen bespreken hun resultaten: konden ze door hun beschrijvingen bepalen of ze dezelfde of een andere jelly bean hadden? Welke woorden werkten goed om een smaak te beschrijven en welke niet?
Verbinding met het thema
In het Nederlands kunnen we smaken beschrijven met de woorden zoet, zuur, zout en bitter. Veel andere talen kennen deze smaakwoorden ook, zoals het Afrikaans, Hebreeuws, Grieks en Nepalees. Sommige talen combineren smaakwoorden: zoet en zout of zuur en bitter worden dan door hetzelfde woord omschreven. Weer andere talen gebruiken maar één woord voor zout, zuur en bitter. Daarnaast bestaan er ook taalspecifieke smaakwoorden, zoals umami, dat uit het Japans komt.
In verschillende culturen eet men verschillende gerechten. Het is daarom niet verrassend dat er talen zijn met hele andere smaakwoorden dan die van ons. In het Gui, een Afrikaanse taal gesproken in Botswana, kennen ze het woord k’ore, dat de smaak beschrijft van onder andere eieren en rupsen. In het Japans kennen ze umami, dat hartige en vleesachtige smaken beschrijft. Het komt voor in onder andere sojasaus, tomaten, oude kaas en champignons. Begin vorige eeuw heeft de Japanner Kikunae Ikeda ontdekt dat umami een van de basissmaken is, die midden op je tong wordt geproefd. Sindsdien wordt het woord ook gebruikt in andere talen. Onlangs is weer een nieuwe smaak ontdekt: vettig. Dit woord beschrijft de smaak van vet, niet het zachte, romige gevoel. Kortom, ondanks grote culturele verschillen gebruiken veel culturen de smaakwoorden zoet, zuur, zout en bitter. Daarnaast zijn er echter ook taalspecifieke smaakwoorden, die soms totaal andere smaken beschrijven.
Tips
- Je kunt de jelly beans ook vervangen door andere eetbare dingen waar veel verschillende soorten van zijn zoals chips of chocola. Let wel op dat je de minst bekende smaken kiest.
- Jelly beans zijn overal te krijgen, maar het kan leuk zijn om de proef uit te voeren met minder bekende of grappige smaken. Deze zijn bijvoorbeeld te koop via www.candyonline.nl.
Activiteit 2: Voelend vertellen
De leerlingen onderzoeken of ze, terwijl ze voorwerpen voelen, de juiste textuur aan het juiste woord in het Japans kunnen koppelen.
Subthema
Voelen
Doelen
- Leerlingen leren verbinding leggen tussen klanken en wat ze voelen (texturen).
- Leerlingen leren dat taal niet alleen door inhoud betekenis kan uitdrukken, maar ook door de klank.
Duur
15 minuten
Werkvorm
In drie- of viertallen
Benodigdheden
- Vijf dozen
- Materialen voor in de dozen: watten, dennenappel, stressballetje, knikker en schuurpapier
- Laptop met hierop een geluidsbestand met in het Japans gesproken woorden die een textuur aangeven
- Werkblad voelend vertellen
Voorbereiding
De leraar maakt vijf voeldozen met in iedere doos een ander voorwerp, volgens onderstaand schema. Ook zet de leraar een computer klaar met daarop de geluidsbestanden van de gesproken woorden. De dozen die bij woorden 1 tot en met 3 horen worden apart gezet van de dozen die bij woord vier en vijf horen.
Activiteit
Stap 1: Dit onderdeel van de activiteit doen de leerlingen individueel. Om de beurt luisteren de leerlingen naar woord 1 op de laptop en gaan vervolgens naar de drie eerste voeldozen. De leerlingen voelen de textuur in de doos en bedenken welke van de drie dozen het beste past bij het woord dat ze hebben gehoord. Dit herhalen ze voor de overige twee woorden.
Stap 2: Nu gaan de leerlingen naar doos 4 en 5. Ze voelen om beurten in de doos en proberen een (niet bestaand) woord te bedenken voor de textuur van het voorwerp dat ze hebben gevoeld. Ten slotte kunnen de leerlingen het bij doos 4 en 5 horende Japanse woord beluisteren om te zien of het woord dat ze zelf hadden bedacht erop lijkt. Vervolgens kunnen de leerlingen hun zelfverzonnen woord voorleggen aan de andere groepjes en testen of die kunnen raden welke van de twee voeldozen (4 of 5) bij hun zelfverzonnen woord hoort.
Afronding
De leerlingen bespreken hun conclusies. Hebben ze bij stap 1 allemaal dezelfde dozen bij de Japanse woorden gekozen? Kloppen deze antwoorden met de tabel? Konden de andere groepjes gemakkelijk de zelfverzonnen woorden aan de juiste voeldozen koppelen?
Verbinding met het thema
De betekenis van een woord hoeft niets te maken te hebben met hoe het woord klinkt: bijvoorbeeld het woord ‘boom’ zegt met zijn klank niets over wat een boom is of hoe hij eruitziet. Maar bij sommige woorden kun je de betekenis wel afleiden uit hoe het woord klinkt; deze woorden noemen we ‘ideofonen’ en we gebruiken ze vooral om zintuiglijke ervaringen te beschrijven. De associaties die sommige woorden door hun klank oproepen noemen we ‘klanksymboliek’.
Onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde klanken samengaan met bepaalde objecten. Zo vindt men in eerdere talen de klank van takete (of kiki) beter passen bij een puntig object en de klank van balouma (of bouba) beter bij een rond object. Takete en balouma zijn onzinwoorden, maar er bestaan ook echte woorden voor zintuiglijke ervaringen waarvan de betekenis afgeleid kan worden uit de klank. In het Nederlands zijn dat vaak woorden voor een bepaald geluid. Deze woorden zijn ‘klanknabootsend’ (ook wel een ‘onomatopee’): ze doen het geluid na dat ze omschrijven. Zo beschrijft ‘knerpend’ het geluid van een grindpad onder je voeten en ‘knisperend’ het geluid van een zak chips die je openmaakt. In het Japans en in het Siwu, een taal gesproken in Ghana, worden ideofonen ook gebruikt om texturen te beschrijven. In het Japans voelt een slijmerig voorwerp nurunuru, plakkerig voelt betabeta en glad voelt tsurutsuru. In het Siwu spreken ze van kpokporo (hard), tfpboroo (zacht), wòsòròò (ruw), wùrùfùù (pluizig), nyaka-nyaka (gegroefd) en fiεfiε (zijde-achtig).
Tip
Om meer leerlingen tegelijkertijd deze activiteit te laten doen, kan de leraar de opstelling ook meerdere keren maken.
Activiteit 3: Ruikend vertellen
De leerlingen beschrijven verschillende geuren en ontdekken dat dit nog niet zo makkelijk is.
Subthema
Ruiken
Doel
De leerlingen leren dat geuren verschillende associaties kunnen oproepen bij verschillende mensen, die ze om die reden met verschillende woorden beschrijven.
Duur
15 minuten
Werkvorm
In tweetallen
Benodigdheden
Per tweetal:
- Blinddoek
- Pen en papier
- Zes afsluitbare bakjes, genummerd 1 t/m 6
- Zes huis-tuin-en-keukengeuren, zoals:
- oregano
- oude kaas
- kruidnagel
- anijs
- azijn
Voorbereiding
De leraar bereidt voor elk tweetal zes geurbakjes voor. Ze noteert in welk bakje hij welke geur doet (dus bijvoorbeeld oude kaas in bakje 3).
Activiteit
Van ieder tweetal is een van de leerlingen de proefleider, de ander is proefpersoon. De proefpersoon wordt geblinddoekt. De leraar deelt aan ieder groepje de eerste drie bakjes uit. De proefleider pakt bakje 1 en laat de proefpersoon eraan ruiken. Die vertelt de proefleider welke woorden in hem opkomen. De proefleider noteert dit. Dit wordt herhaald met bakje 2 en 3. Daarna haalt de leraar de eerste drie bakjes weg. De proefpersonen blijven geblinddoekt tot dat is gebeurd, omdat het belangrijk is dat ze niet te vroeg zien wat er in de bakjes zit. Dan worden de rollen omgedraaid en wordt de proef herhaald met bakjes 4 t/m 6. Nadat de proefpersoon is geblinddoekt deelt de leraar de bakjes uit.
Afronding
De leerlingen vergelijken elkaars beschrijvingen. Lijken ze op elkaar? Hoe komt dat? Zitten er bijzondere beschrijvingen bij? Waarom hebben leerlingen die opgeschreven? Weten de andere leerlingen wat met die bijzondere beschrijving wordt bedoeld? Daarna vertelt de leraar wat er in de bakjes zit en kunnen de leerlingen zien of ze het goed hebben geroken.
Verbinding met het thema
Sinds Plato en Aristoteles dacht men dat het onmogelijk was om geuren te beschrijven. In veel westerse talen, zoals het Nederlands, worden geuren in meer dan de helft van de gevallen verkeerd beschreven. Wanneer mensen een beschrijving geven is dit vaak een bronbeschrijving; ze verwijzen naar het object waar de geur vandaan komt (ruikt naar koffie, ruikt naar banaan). Hoe bijzonder bronbeschrijvingen zijn, wordt duidelijk door geuren te vergelijken met kleuren. We zeggen niet de ballon heeft de kleur van gras (bronbeschrijving), maar we zeggen de ballon is groen (abstracte beschrijving). De aanname dat geuren onmogelijk beschreven kunnen worden blijkt onjuist te zijn. Een groep jagers-verzamelaars in Maleisië, de Jahai, is bijvoorbeeld veel beter in het beschrijven van geuren dan sprekers van westerse talen. Dit komt doordat zij daar woorden voor hebben. Een voorbeeld van een Jahai geurwoord is haʔɛ̃t. Dit wordt gebruikt om onder andere de geur van tijger, garnalenpasta, rot vlees, uitwerpselen en verbrand haar te beschrijven. De onderzoekers hebben ontdekt dat de Jahai dus één woord kunnen gebruiken voor verschillende geuren, net zoals wij het woord ‘rood’ kunnen gebruiken voor de kleur van zowel aardbeien als van een brandweerwagen. Geur is ook heel belangrijk in de cultuur van de Jahai. Zij hebben bepaalde geurrituelen en geloofsovertuigingen. De Jahai geloven bijvoorbeeld dat de geur plʔeŋ gevaarlijk is omdat het tijgers lokt. Gekookt voedsel wordt niet gegeten wanneer het pʔus ruikt.
Tips
- De tweetallen kunnen eventueel samengevoegd worden tot groepen van maximaal drie tweetallen. Iedere groep krijgt dan één set bakjes. Aangezien de groep steeds drie bakjes krijgt, kunnen de tweetallen elkaar de bakjes doorgeven.
- De activiteit kan eventueel worden uitgebreid door de tweetallen van elkaar te laten raden welke beschrijving bij welk bakje hoort.
Activiteit 4: Kleur bekennen
De leerlingen delen kleuren in verschillende kleurcategorieën in en zien dat ze het niet per definitie eens zijn met elkaars indeling.
Subthema
Zien
Doel
Leerlingen ontdekken dat kleur in andere culturen heel anders ervaren kan worden en wat de rol van taal hierin is.
Duur
15 minuten
Werkvorm
In groepjes van vier
Benodigdheden
Per groepje:
- Flinke stapel verschillend gekleurde kaartjes, bijvoorbeeld geknipte verfstrips van de verfwinkel (let wel op dat je eventuele woorden eraf knipt)
- In zessen verdeelde cirkel met de woorden geel, oranje, rood, roze, blauw en groen (zie voorbeeld)
- In drieën verdeelde cirkel met de woorden licht, donker en rood (zie voorbeeld)
Voorbereiding
De leraar maakt net zoveel in zessen en in drieën verdeelde cirkels als er groepjes zijn.
Activiteit
Iedere leerling uit het groepje neemt een aantal kleurenkaartjes en legt ze in stilte in de eerste cirkel (met zes vakken). De leerlingen moeten kiezen: de kleurenkaartjes mogen niet tussen twee vakjes in worden gelegd. Nadat alle kleurenkaartjes in de cirkel zijn gelegd, gaan de leerlingen in gesprek: zijn er kleurenkaartjes die misschien in een ander vakje thuishoren? Vervolgens nemen de leerlingen allemaal weer een aantal kleurenkaartjes en leggen ze nu in de tweede cirkel (met drie vakken). Ook nu mag er niets tussen twee vakjes in worden gelegd. Nadat ze alle kaartjes in de tweede cirkel hebben gelegd, gaan de leerlingen opnieuw in gesprek over waar de kaartjes liggen: zijn er kaartjes die misschien in een ander vakje thuishoren?
Verbinding met het thema
Het kleurenspectrum bestaat uit oneindig veel kleurschakeringen tussen rood en violet. De Nederlandse taal heeft dit continue kleurenspectrum opgedeeld in stukjes: zwart, wit, rood, geel,
groen, blauw, bruin, paars, roze, oranje en grijs.
Verschillende talen hebben een andere indeling: eenzelfde kleur wordt in de ene taal anders benoemd dan in de andere taal. Zo hebben de Yebamasa uit Zuidoost-Colombia bijvoorbeeld maar één woord voor groen en blauw (sumese). In het Russisch hebben ze juist méér woorden: zij hebben niet één woord voor blauw (zoals wij), maar een woord voor lichtblauw (goluboy) en een woord voor donkerblauw (siniy).
In het Nederlands en Duits hebben we dezelfde kleurwoorden, maar sommigen hebben een andere betekenis. Een voorbeeld is de kleur van het middelste stoplicht. In het Nederlands is dit duidelijk oranje, in het Duits wordt precies dezelfde kleur geel genoemd!
Hoe verschillende kleurcategorieën en dus verschillen tussen talen zijn ontstaan is lastig te verklaren.
Meerdere factoren hebben hier waarschijnlijk aan bijgedragen. Een biologische verklaring zou zijn dat blootstelling aan uv-licht invloed heeft op de vorm van de ooglens, wat het moeilijker maakt verschil te zien tussen groen en blauw. Dit zou verklaren waarom tropische talen vaak één woord hebben voor groen en blauw. Een andere verklaring is cultuur. Een voorbeeld is het woord oranje. Dit woord bestaat pas sinds de sinaasappel in de Middeleeuwen vanuit India en China naar Europa werd geïmporteerd. Het woord voor de kleur oranje komt van orange, het Franse woord voor sinaasappel, en verwijst dus naar de kleur van de vrucht.
Tip
Als verdieping kan de leraar aan de activiteit een kennismaking met een taal met weinig kleurwoorden toevoegen. De leerlingen beschilderen een ‘knuffelsteen’ in de stijl van de Umpila, een
Aboriginalgroep die dot paintings maakt in de kleuren licht, donker en rood. Hiervoor zijn de volgende materialen nodig:
- Laptop met afbeeldingen van Aboriginal art
- Gladde stenen
- Verf in Aboriginalkleuren (wit, rood/bruin, okergeel en zwart)
- Bakjes voor de verf
- Plantenstokjes
- Kranten
Activiteit 5: Dikke of lage tonen
De leerlingen koppelen geluiden aan bepaalde animaties en zien dat het cultureel bepaald is dat tonen als laag of hoog worden ervaren.
Subthema
Horen
Doelen
- Leerlingen ontdekken dat in verschillende talen verschillende metaforen voor geluiden worden gebruikt.
- Leerlingen ontdekken dat de metafoor van hun eigen taal invloed heeft op hoe zij over geluiden nadenken.
Duur
10 minuten
Werkvorm
Individueel
Benodigdheden
Per persoon:
- Laptop
- Koptelefoon
- Pen of potlood
- Verlengsnoer(en)
- Antwoordvel
- Powerpointpresentatie ‘Dikke of lage tonen’
Voorbereiding
De leraar kopieert de presentatie naar de laptops en zet ze klaar in presentatiemodus. De koptelefoons worden aangesloten op de laptops. Naast de laptops liggen de antwoordformulieren klaar.
Activiteit
De leerlingen starten de presentatie en krijgen een korte inleiding op de opdracht. Daarna zullen ze achtereenvolgens vier keer naar twee geluiden luisteren en een filmpje met twee objecten zien. Ze moeten beslissen welk geluid het beste bij welk filmpje past. Het antwoord vullen ze in op het antwoordvel.
Afronding
De leerlingen bespreken hun antwoorden: heeft iedereen hetzelfde geluid aan hetzelfde plaatje gekoppeld? Waarom hebben sommige leerlingen misschien iets anders gekozen?
Verbinding met het thema In het Nederlands verwijzen de woorden ‘hoog’ en ‘laag’ naar afstand, maar ze worden ook gebruikt voor geluiden. Het zijn zogenaamde metaforen. In westerse talen zoals Engels, Duits en Nederlands spreekt men van hoge en lage tonen, maar in andere talen worden andere metaforen gebruikt. Zo spreken Kpelle-sprekers, wonend in Liberia en Guinea, van lichte en zware geluiden. Farsi-sprekers uit Iran en Turkstaligen hebben het over dunne en dikke geluiden. Suya-sprekers uit Brazilië gebruiken een nog andere metafoor: zij zeggen dat geluiden jong of oud zijn.
Activiteit 6: Dierendialect
De leerlingen proberen geluiden van een aantal dieren te benoemen en een woordenlijst met dierengeluiden afkomstig uit verschillende talen te koppelen aan plaatjes van dieren.
Subthema
Horen
Doel
Kinderen leren dat als men over geluiden praat, er voor sommige woorden een relatie bestaat tussen de vorm en de betekenis van het woord. Zij verkennen deze relatie en onderzoeken hoe deze in andere culturen in elkaar zit.
Duur
10 minuten
Werkvorm
Deze activiteit kan als onderdeel van een circuit of klassikaal plaatsvinden. De leerlingen voeren de opdrachten individueel uit.
Benodigdheden
Per leerling:
- Pen of potlood
- Document ’Dierendialect’
- Document ’Dierendialect-antwoorden’
Activiteit
De leerlingen krijgen een woordenlijst met dierengeluiden in verschillende niet-Nederlandse talen en plaatjes van dieren met tekstballonnetjes. De kinderen schrijven eerst in een tekstballonnetje bij ieder dierenplaatje in het Nederlands het geluid op dat dit dier maakt (bijvoorbeeld ’woef’). Daarna
vullen de leerlingen de dierengeluiden uit andere talen in de overgebleven tekstballonnetjes bij de verschillende dieren in.
Afronding
De leerlingen kijken hun antwoorden na met behulp van het antwoordblad. Vervolgens vergelijken ze in groepjes hun antwoorden en wisselen ervaringen uit.
Verbinding met het thema
De relatie tussen de betekenis en de vorm van een woord is vaak willekeurig. Als je bijvoorbeeld naar het woord ‘stoel’ kijkt, zegt de vorm van het woord niets over wat een stoel is of hoe een stoel eruitziet. Een stoel had ook net zo goed ’pans’ kunnen heten. Maar er bestaan ook woorden voor zintuiglijke ervaringen waarbij de betekenis afgeleid kan worden uit de vorm. Dit noemen we ‘klanksymboliek’. In Westerse talen komt dit met name voor bij woorden voor geluiden. Denk aan het geluid van iets dat ontploft (bam!), van een klok die tikt (tiktak) of een steen die in het water wordt gegooid (plons!). Ook dierengeluiden zijn hier een voorbeeld van, zoals het ‘kukeleku’ van de haan of het ‘ia’ van de ezel. In veel talen bestaan overeenkomsten tussen de woorden voor bepaalde dierengeluiden, maar elke taal heeft een eigen interpretatie van het geluid (vergelijk het Nederlandse ‘kukeleku’ met het Franse ‘cocorico’). Dit heeft ermee te maken dat wij het geluid eigenlijk niet precies nabootsen of imiteren, maar het een naam geven. Door het geluid een naam te geven moet het woord automatisch voldoen aan de regels van een bepaalde taal. Zo kunnen bepaalde klanken die de ene taal gebruikt, verschillen van die in een andere taal. Verder zijn dierengeluiden ook cultuurafhankelijk. Er bestaan vooral woorden voor geluiden van huisdieren, dieren die belangrijk zijn voor een samenleving en dieren die we vaak tegenkomen in een bepaalde cultuur. Het geluid van een kameel zouden wij in het Nederlands niet kennen, terwijl bewoners van de Gobiwoestijn (waar kamelen inheems zijn) je dat vast kunnen vertellen!
Tips
- De opdracht kan uitgebreid worden met meer dierenplaatjes en -geluiden.
- Als afsluiting kan de klas naar een filmpje kijken waar mensen uit veel verschillende landen allerlei dierengeluiden laten horen: https://vimeo.com/25215616.
Onderzoekend leren met dit thema
Onderzoeksvragen
Bekijk hieronder de verschillende uitgewerkte onderzoeksplannen voor het thema Taal der zintuigen. Deze kun je als voorbeeld gebruiken voor in de klas of als inspiratie.
Uitwerking van alle onderzoeksvragen
- Gebruiken kleuters de woorden zoet en zuur als ze beschrijven wat ze proeven?
- Wat is het verschil tussen hoe kleuters vormen als een cirkel, een trapezium, of een zeshoek noemen en hoe leerlingen uit groep 7 en 8 deze figuren noemen?
- Wat is het verschil tussen de beschrijving van de smaken van iets zoets, iets zuurs en iets zouts van een zevenjarige en een zeventigjarige?
- Wat vinden kinderen van de middenbouw het minst fijn: om naar een filmpje te 'kijken' als ze niet kunnen horen of als ze niet kunnen zien?
- Welke namen geven kinderen van onze school aan kleuren die tussen twee kleurgroepen in zitten?
Leidraad Onderzoekend leren
Ga je aan de slag met een thema dan is het goed om de leidraad onderzoekend leren eerst te lezen. Aan de hand van de zeven stappen van onderzoekend leren laten we je zien hoe je een project in de klas kunt vormgeven. Daarnaast vind je in de leidraad ook hulpmiddelen die je helpen om de activiteiten uit te voeren in de klas.
< Terug naar overzicht van thema's