Taal der zintuigen

Ontdek de invloed die taal en cultuur hebben op zintuiglijke waarnemingen. Hoe omschrijf je wat je ziet, voelt, proeft of ruikt? In sommige culturen zijn er veel verschillende woorden voor kleur, in andere culturen juist weer heel weinig. Worden we geboren met deze verschillende kleurgroepen? En bepaalt hoe je ergens over praat ook wat je waarneemt?

Hier staan verschillende activiteiten beschreven om op een onderzoekende manier met het thema aan de slag te gaan. Alle activiteiten staan ook beschreven in het boekhoofdstuk dat je via de knop kunt downloaden en eventueel kunt printen. In het boekhoofdstuk staat bovendien een inhoudelijke paragraaf, waarin het onderzoek naar dit thema uitgebreid wordt beschreven.

Tijdsduur: zie activiteiten

Videoportret van de onderzoeker

Lezing voor leraren

De leerlingen voelen, ruiken en proeven een dadel om deze zo goed mogelijk te omschrijven.

Doelen

  • De leerlingen leren ontdekken met hun zintuigen: tast, reuk en smaak.
  • De leerlingen leren hun waarnemingen beschrijven.
  • De leerlingen raken bekend met het feit dat verschillende mensen waarnemingen verschillend beschrijven.

Duur
10 minuten

Werkvorm
Klassikaal

Benodigdheden
Per leerling:
• Blinddoek
• Dadel
• Pen en papier

Activiteit
De leraar deelt aan alle leerlingen een blinddoek uit en laat ze die bij elkaar omdoen. Zij vertelt de leerlingen dat ze de opdracht in stilte moeten uitvoeren. Dan geeft ze iedere leerling een dadel, vraagt een van de leerlingen in drie woorden te omschrijven wat hij voelt en schrijft dat op het bord. Daarna mogen de leerlingen aan de dadel ruiken. De leraar vraagt een andere leerling om in drie woorden te omschrijven wat hij ruikt en schrijft ook dat op het bord. Vervolgens mogen de leerlingen de dadel proeven en omschrijft weer een andere leerling in drie woorden hoe het smaakt. Ook dat schrijft de leraar op het bord. Dan haalt ze de overgebleven stukjes dadel op, waarna de leerlingen hun blinddoek mogen afdoen.

Afronding
De leraar leest de beschrijvingen op het bord voor. Kunnen de leerlingen op basis van die beschrijving concluderen dat ze allemaal hetzelfde vast hebben gehad? Of denken sommige leerlingen dat ze iets anders vast hadden? Welke woorden zouden de leerlingen zelf gebruikt hebben? Passen sommige woorden beter dan andere?

Tips

  • De dadel kan door ieder ander voedingsmiddel worden vervangen. Het is wel handig als het merendeel van de leerlingen waarschijnlijk niet bekend is met de geur en de smaak.
  • Eventueel kan de activiteit uitgebreid worden door daarna dezelfde opdracht uit te voeren met voedingsmiddelen die de kinderen zelf van huis meenemen.

De leerlingen testen of ze op basis van hun woordelijke beschrijvingen kunnen bepalen of ze het over hetzelfde of over verschillende voedingsmiddelen hebben.

Subthema
Proeven

Doelen

  • Leerlingen worden zich ervan bewust dat in verschillende culturen verschillende voedingsmiddelen lekker worden gevonden.
  • Leerlingen worden zich bewust van woorden die je aan een smaak kunt geven.

Duur
15 minuten

Werkvorm
In drietallen

Benodigdheden
Per drietal:
• Jelly beans in verschillende smaken
• Een bakje
• Twee blinddoeken
• Werkblad
• Potloden

Voorbereiding
De leraar verdeelt de jelly beans van tevoren over de bakjes. In het bakje van ieder drietal moeten minstens vijf soorten jelly beans zitten, met van iedere soort in ieder geval twee stuks.

Activiteit
In het drietal is een van de leerlingen de proefleider, de andere twee zijn proefpersonen. De proefpersonen doen een blinddoek om: ze mogen niet zien welke jelly bean ze krijgen. De proefleider geeft iedere proefpersoon een jelly bean. De proefleider mag beslissen of hij de proefpersonen dezelfde jelly bean geeft of verschillende jelly beans. Dan eten de proefpersonen de jelly bean op en proberen ze aan elkaar de smaak in hun eigen woorden te beschrijven. Ze beschrijven de smaak in kleuren, gevoel, geuren en associaties. Door het beschrijven van de smaak moeten de proefpersonen erachter komen of ze allebei dezelfde jelly bean hadden of niet. De proefleider houdt op het werkblad bij hoe de proefpersonen hun waarnemingen hebben beschreven en welke smaak ze denken te hebben. De proef wordt minimaal twee keer herhaald, waarbij de leerlingen steeds van rol wisselen, zodat iedereen ten minste één keer proefleider is geweest.

Afronding
De leerlingen bespreken hun resultaten: konden ze door hun beschrijvingen bepalen of ze dezelfde of een andere jelly bean hadden? Welke woorden werkten goed om een smaak te beschrijven en welke niet?

Verbinding met het thema
In het Nederlands kunnen we smaken beschrijven met de woorden zoet, zuur, zout en bitter. Veel andere talen kennen deze smaakwoorden ook, zoals het Afrikaans, Hebreeuws, Grieks en Nepalees. Sommige talen combineren smaakwoorden: zoet en zout of zuur en bitter worden dan door hetzelfde woord omschreven. Weer andere talen gebruiken maar één woord voor zout, zuur en bitter. Daarnaast bestaan er ook taalspecifieke smaakwoorden, zoals umami, dat uit het Japans komt.

In verschillende culturen eet men verschillende gerechten. Het is daarom niet verrassend dat er talen zijn met hele andere smaakwoorden dan die van ons. In het Gui, een Afrikaanse taal gesproken in Botswana, kennen ze het woord k’ore, dat de smaak beschrijft van onder andere eieren en rupsen. In het Japans kennen ze umami, dat hartige en vleesachtige smaken beschrijft. Het komt voor in onder andere sojasaus, tomaten, oude kaas en champignons. Begin vorige eeuw heeft de Japanner Kikunae Ikeda ontdekt dat umami een van de basissmaken is, die midden op je tong wordt geproefd. Sindsdien wordt het woord ook gebruikt in andere talen. Onlangs is weer een nieuwe smaak ontdekt: vettig. Dit woord beschrijft de smaak van vet, niet het zachte, romige gevoel. Kortom, ondanks grote culturele verschillen gebruiken veel culturen de smaakwoorden zoet, zuur, zout en bitter. Daarnaast zijn er echter ook taalspecifieke smaakwoorden, die soms totaal andere smaken beschrijven.

Tips

  • Je kunt de jelly beans ook vervangen door andere eetbare dingen waar veel verschillende soorten van zijn zoals chips of chocola. Let wel op dat je de minst bekende smaken kiest.
  • Jelly beans zijn overal te krijgen, maar het kan leuk zijn om de proef uit te voeren met minder bekende of grappige smaken. Deze zijn bijvoorbeeld te koop via www.candyonline.nl.

De leerlingen onderzoeken of ze, terwijl ze voorwerpen voelen, de juiste textuur aan het juiste woord in het Japans kunnen koppelen.

Subthema
Voelen

Doelen

  • Leerlingen leren verbinding leggen tussen klanken en wat ze voelen (texturen).
  • Leerlingen leren dat taal niet alleen door inhoud betekenis kan uitdrukken, maar ook door de klank.

Duur
15 minuten

Werkvorm
In drie- of viertallen

Benodigdheden

Voorbereiding
De leraar maakt vijf voeldozen met in iedere doos een ander voorwerp, volgens onderstaand schema. Ook zet de leraar een computer klaar met daarop de geluidsbestanden van de gesproken woorden. De dozen die bij woorden 1 tot en met 3 horen worden apart gezet van de dozen die bij woord vier en vijf horen.

Activiteit
Stap 1: Dit onderdeel van de activiteit doen de leerlingen individueel. Om de beurt luisteren de leerlingen naar woord 1 op de laptop en gaan vervolgens naar de drie eerste voeldozen. De leerlingen voelen de textuur in de doos en bedenken welke van de drie dozen het beste past bij het woord dat ze hebben gehoord. Dit herhalen ze voor de overige twee woorden.

Stap 2: Nu gaan de leerlingen naar doos 4 en 5. Ze voelen om beurten in de doos en proberen een (niet bestaand) woord te bedenken voor de textuur van het voorwerp dat ze hebben gevoeld. Ten slotte kunnen de leerlingen het bij doos 4 en 5 horende Japanse woord beluisteren om te zien of het woord dat ze zelf hadden bedacht erop lijkt. Vervolgens kunnen de leerlingen hun zelfverzonnen woord voorleggen aan de andere groepjes en testen of die kunnen raden welke van de twee voeldozen (4 of 5) bij hun zelfverzonnen woord hoort.

Afronding
De leerlingen bespreken hun conclusies. Hebben ze bij stap 1 allemaal dezelfde dozen bij de Japanse woorden gekozen? Kloppen deze antwoorden met de tabel? Konden de andere groepjes gemakkelijk de zelfverzonnen woorden aan de juiste voeldozen koppelen?

Verbinding met het thema
De betekenis van een woord hoeft niets te maken te hebben met hoe het woord klinkt: bijvoorbeeld het woord ‘boom’ zegt met zijn klank niets over wat een boom is of hoe hij eruitziet. Maar bij sommige woorden kun je de betekenis wel afleiden uit hoe het woord klinkt; deze woorden noemen we ‘ideofonen’ en we gebruiken ze vooral om zintuiglijke ervaringen te beschrijven. De associaties die sommige woorden door hun klank oproepen noemen we ‘klanksymboliek’.

Onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde klanken samengaan met bepaalde objecten. Zo vindt men in eerdere talen de klank van takete (of kiki) beter passen bij een puntig object en de klank van balouma (of bouba) beter bij een rond object. Takete en balouma zijn onzinwoorden, maar er bestaan ook echte woorden voor zintuiglijke ervaringen waarvan de betekenis afgeleid kan worden uit de klank. In het Nederlands zijn dat vaak woorden voor een bepaald geluid. Deze woorden zijn ‘klanknabootsend’ (ook wel een ‘onomatopee’): ze doen het geluid na dat ze omschrijven. Zo beschrijft ‘knerpend’ het geluid van een grindpad onder je voeten en ‘knisperend’ het geluid van een zak chips die je openmaakt. In het Japans en in het Siwu, een taal gesproken in Ghana, worden ideofonen ook gebruikt om texturen te beschrijven. In het Japans voelt een slijmerig voorwerp nurunuru, plakkerig voelt betabeta en glad voelt tsurutsuru. In het Siwu spreken ze van kpokporo (hard), tfpboroo (zacht), wòsòròò (ruw), wùrùfùù (pluizig), nyaka-nyaka (gegroefd) en fiεfiε (zijde-achtig).

Tip
Om meer leerlingen tegelijkertijd deze activiteit te laten doen, kan de leraar de opstelling ook meerdere keren maken.

De leerlingen beschrijven verschillende geuren en ontdekken dat dit nog niet zo makkelijk is.

Subthema
Ruiken

Doel
De leerlingen leren dat geuren verschillende associaties kunnen oproepen bij verschillende mensen, die ze om die reden met verschillende woorden beschrijven.

Duur
15 minuten

Werkvorm
In tweetallen

Benodigdheden
Per tweetal:

  • Blinddoek
  • Pen en papier
  • Zes afsluitbare bakjes, genummerd 1 t/m 6
  • Zes huis-tuin-en-keukengeuren, zoals:
    • oregano
    • oude kaas
    • kruidnagel
    • anijs
    • azijn

Voorbereiding
De leraar bereidt voor elk tweetal zes geurbakjes voor. Ze noteert in welk bakje hij welke geur doet (dus bijvoorbeeld oude kaas in bakje 3).

Activiteit
Van ieder tweetal is een van de leerlingen de proefleider, de ander is proefpersoon. De proefpersoon wordt geblinddoekt. De leraar deelt aan ieder groepje de eerste drie bakjes uit. De proefleider pakt bakje 1 en laat de proefpersoon eraan ruiken. Die vertelt de proefleider welke woorden in hem opkomen. De proefleider noteert dit. Dit wordt herhaald met bakje 2 en 3. Daarna haalt de leraar de eerste drie bakjes weg. De proefpersonen blijven geblinddoekt tot dat is gebeurd, omdat het belangrijk is dat ze niet te vroeg zien wat er in de bakjes zit. Dan worden de rollen omgedraaid en wordt de proef herhaald met bakjes 4 t/m 6. Nadat de proefpersoon is geblinddoekt deelt de leraar de bakjes uit.

Afronding
De leerlingen vergelijken elkaars beschrijvingen. Lijken ze op elkaar? Hoe komt dat? Zitten er bijzondere beschrijvingen bij? Waarom hebben leerlingen die opgeschreven? Weten de andere leerlingen wat met die bijzondere beschrijving wordt bedoeld? Daarna vertelt de leraar wat er in de bakjes zit en kunnen de leerlingen zien of ze het goed hebben geroken.

Verbinding met het thema
Sinds Plato en Aristoteles dacht men dat het onmogelijk was om geuren te beschrijven. In veel westerse talen, zoals het Nederlands, worden geuren in meer dan de helft van de gevallen verkeerd beschreven. Wanneer mensen een beschrijving geven is dit vaak een bronbeschrijving; ze verwijzen naar het object waar de geur vandaan komt (ruikt naar koffie, ruikt naar banaan). Hoe bijzonder bronbeschrijvingen zijn, wordt duidelijk door geuren te vergelijken met kleuren. We zeggen niet de ballon heeft de kleur van gras (bronbeschrijving), maar we zeggen de ballon is groen (abstracte beschrijving). De aanname dat geuren onmogelijk beschreven kunnen worden blijkt onjuist te zijn. Een groep jagers-verzamelaars in Maleisië, de Jahai, is bijvoorbeeld veel beter in het beschrijven van geuren dan sprekers van westerse talen. Dit komt doordat zij daar woorden voor hebben. Een voorbeeld van een Jahai geurwoord is haʔɛ̃t. Dit wordt gebruikt om onder andere de geur van tijger, garnalenpasta, rot vlees, uitwerpselen en verbrand haar te beschrijven. De onderzoekers hebben ontdekt dat de Jahai dus één woord kunnen gebruiken voor verschillende geuren, net zoals wij het woord ‘rood’ kunnen gebruiken voor de kleur van zowel aardbeien als van een brandweerwagen. Geur is ook heel belangrijk in de cultuur van de Jahai. Zij hebben bepaalde geurrituelen en geloofsovertuigingen. De Jahai geloven bijvoorbeeld dat de geur plÊ”eÅ‹ gevaarlijk is omdat het tijgers lokt. Gekookt voedsel wordt niet gegeten wanneer het pÊ”us ruikt.

Tips

  • De tweetallen kunnen eventueel samengevoegd worden tot groepen van maximaal drie tweetallen. Iedere groep krijgt dan één set bakjes. Aangezien de groep steeds drie bakjes krijgt, kunnen de tweetallen elkaar de bakjes doorgeven.
  • De activiteit kan eventueel worden uitgebreid door de tweetallen van elkaar te laten raden welke beschrijving bij welk bakje hoort.

De leerlingen delen kleuren in verschillende kleurcategorieën in en zien dat ze het niet per definitie eens zijn met elkaars indeling.

Subthema
Zien

Doel
Leerlingen ontdekken dat kleur in andere culturen heel anders ervaren kan worden en wat de rol van taal hierin is.

Duur
15 minuten

Werkvorm
In groepjes van vier

Benodigdheden
Per groepje:

Voorbereiding
De leraar maakt net zoveel in zessen en in drieën verdeelde cirkels als er groepjes zijn.

Activiteit
Iedere leerling uit het groepje neemt een aantal kleurenkaartjes en legt ze in stilte in de eerste cirkel (met zes vakken). De leerlingen moeten kiezen: de kleurenkaartjes mogen niet tussen twee vakjes in worden gelegd. Nadat alle kleurenkaartjes in de cirkel zijn gelegd, gaan de leerlingen in gesprek: zijn er kleurenkaartjes die misschien in een ander vakje thuishoren? Vervolgens nemen de leerlingen allemaal weer een aantal kleurenkaartjes en leggen ze nu in de tweede cirkel (met drie vakken). Ook nu mag er niets tussen twee vakjes in worden gelegd. Nadat ze alle kaartjes in de tweede cirkel hebben gelegd, gaan de leerlingen opnieuw in gesprek over waar de kaartjes liggen: zijn er kaartjes die misschien in een ander vakje thuishoren?

Verbinding met het thema
Het kleurenspectrum bestaat uit oneindig veel kleurschakeringen tussen rood en violet. De Nederlandse taal heeft dit continue kleurenspectrum opgedeeld in stukjes: zwart, wit, rood, geel, groen, blauw, bruin, paars, roze, oranje en grijs.

Verschillende talen hebben een andere indeling: eenzelfde kleur wordt in de ene taal anders benoemd dan in de andere taal. Zo hebben de Yebamasa uit Zuidoost-Colombia bijvoorbeeld maar één woord voor groen en blauw (sumese). In het Russisch hebben ze juist méér woorden: zij hebben niet één woord voor blauw (zoals wij), maar een woord voor lichtblauw (goluboy) en een woord voor donkerblauw (siniy).

In het Nederlands en Duits hebben we dezelfde kleurwoorden, maar sommigen hebben een andere betekenis. Een voorbeeld is de kleur van het middelste stoplicht. In het Nederlands is dit duidelijk oranje, in het Duits wordt precies dezelfde kleur geel genoemd!

Hoe verschillende kleurcategorieën en dus verschillen tussen talen zijn ontstaan is lastig te verklaren.
Meerdere factoren hebben hier waarschijnlijk aan bijgedragen. Een biologische verklaring zou zijn dat blootstelling aan uv-licht invloed heeft op de vorm van de ooglens, wat het moeilijker maakt verschil te zien tussen groen en blauw. Dit zou verklaren waarom tropische talen vaak één woord hebben voor groen en blauw. Een andere verklaring is cultuur. Een voorbeeld is het woord oranje. Dit woord bestaat pas sinds de sinaasappel in de Middeleeuwen vanuit India en China naar Europa werd geïmporteerd. Het woord voor de kleur oranje komt van orange, het Franse woord voor sinaasappel, en verwijst dus naar de kleur van de vrucht.

De leerlingen koppelen geluiden aan bepaalde animaties en zien dat het cultureel bepaald is dat tonen als laag of hoog worden ervaren.

Subthema
Horen

Doelen

  • Leerlingen ontdekken dat in verschillende talen verschillende metaforen voor geluiden worden gebruikt.
  • Leerlingen ontdekken dat de metafoor van hun eigen taal invloed heeft op hoe zij over geluiden nadenken.

Duur
10 minuten

Werkvorm
Individueel

Benodigdheden
Per persoon:

Voorbereiding
De leraar kopieert de presentatie naar de laptops en zet ze klaar in presentatiemodus. De koptelefoons worden aangesloten op de laptops. Naast de laptops liggen de antwoordformulieren klaar.

Activiteit
De leerlingen starten de presentatie en krijgen een korte inleiding op de opdracht. Daarna zullen ze achtereenvolgens vier keer naar twee geluiden luisteren en een filmpje met twee objecten zien. Ze moeten beslissen welk geluid het beste bij welk filmpje past. Het antwoord vullen ze in op het antwoordvel.

Afronding
De leerlingen bespreken hun antwoorden: heeft iedereen hetzelfde geluid aan hetzelfde plaatje gekoppeld? Waarom hebben sommige leerlingen misschien iets anders gekozen?
Verbinding met het thema In het Nederlands verwijzen de woorden ‘hoog’ en ‘laag’ naar afstand, maar ze worden ook gebruikt voor geluiden. Het zijn zogenaamde metaforen. In westerse talen zoals Engels, Duits en Nederlands spreekt men van hoge en lage tonen, maar in andere talen worden andere metaforen gebruikt. Zo spreken Kpelle-sprekers, wonend in Liberia en Guinea, van lichte en zware geluiden. Farsi-sprekers uit Iran en Turkstaligen hebben het over dunne en dikke geluiden. Suya-sprekers uit Brazilië gebruiken een nog andere metafoor: zij zeggen dat geluiden jong of oud zijn.

De leerlingen proberen geluiden van een aantal dieren te benoemen en een woordenlijst met dierengeluiden afkomstig uit verschillende talen te koppelen aan plaatjes van dieren.

Subthema
Horen

Doel
Kinderen leren dat als men over geluiden praat, er voor sommige woorden een relatie bestaat tussen de vorm en de betekenis van het woord. Zij verkennen deze relatie en onderzoeken hoe deze in andere culturen in elkaar zit.

Duur
10 minuten

Werkvorm
Deze activiteit kan als onderdeel van een circuit of klassikaal plaatsvinden. De leerlingen voeren de opdrachten individueel uit.

Benodigdheden
Per leerling:

Activiteit
De leerlingen krijgen een woordenlijst met dierengeluiden in verschillende niet-Nederlandse talen en plaatjes van dieren met tekstballonnetjes. De kinderen schrijven eerst in een tekstballonnetje bij ieder dierenplaatje in het Nederlands het geluid op dat dit dier maakt (bijvoorbeeld ’woef’). Daarna
vullen de leerlingen de dierengeluiden uit andere talen in de overgebleven tekstballonnetjes bij de verschillende dieren in.

Afronding
De leerlingen kijken hun antwoorden na met behulp van het antwoordblad. Vervolgens vergelijken ze in groepjes hun antwoorden en wisselen ervaringen uit.

Tips

  • De opdracht kan uitgebreid worden met meer dierenplaatjes en -geluiden.
  • Als afsluiting kan de klas naar een filmpje kijken waar mensen uit veel verschillende landen allerlei dierengeluiden laten horen.

Ga je aan de slag met een thema dan is het goed om de leidraad onderzoekend leren eerst te lezen. Aan de hand van de zeven stappen van onderzoekend leren laten we je zien hoe je een project in de klas kunt vormgeven. Daarnaast vind je in de leidraad ook hulpmiddelen die je helpen om de activiteiten uit te voeren in de klas.

Ontwikkeld door

Dit project is ontwikkeld door een team waarin onderzoekers van de Radboud Universiteit samenwerken met basisscholen en het WKRU. Het projectteam ‘Taal der zintuigen’ werkte samen in het schooljaar 2015-2016 en bestond uit de volgende mensen:

Onderzoekers Radboud Universiteit
Asifa Majid, Patricia Manko en Josje de Valk.

Scholen
De Peppels en De Canadas, Boxmeer: Katinka van Kempen, Marleen Nieuwhart en Maartje Poos.
De Troubadour, Elden: Rachel de Hair, Petra Laport, Kim van Zeben en Wilma Nefkens.

Vanuit het Wetenschapsknooppunt hebben meegewerkt
Jan van Baren-Nawrocka & Sanne Dekker.

Ontdek ons nieuwste lesmateriaal

Verhalen uit de slavenregisters

Met behulp van dit lespakket gaan leerlingen uit groep 7 en 8 zelf op speurtocht…

Meer lezen

Herinneringen aan de honger

Tijdens deze twee lessen kruipen leerlingen van groep 7 en 8 in de huid van…

Meer lezen

Taalboekje
’Spelen met taal’

Ontdek hoe leuk taal kan zijn! Kinderen kunnen met dit taalboekje zelfstandig aan de slag…

Meer lezen

Nieuwsbrief

Samen met leraren en wetenschappers hebben we sinds 2009 een schat aan kennis verzameld die we graag met je delen. Je vindt ons lesmateriaal en alle verdiepende informatie over onderzoekend leren op deze website. Wil je weten wanneer er nieuw lesmateriaal beschikbaar komt? Of wanneer er activiteiten plaatsvinden waar je aan kunt deelnemen? Schrijf je dan in voor onze nieuwsbrief!

Veelgestelde vragen

Hebben jullie ook kindercolleges over wetenschap?

Ja, bekijk hier al onze kindercolleges (~10 min) van topwetenschappers van de Radboud Universiteit. Je kunt uit een heleboel onderwerpen kiezen, variërend van kunstgeschiedenis tot het Higgsdeeltje. Ook kun je samen met je leerlingen videoportretten van wetenschappers bekijken. Daarin worden prijswinnende onderzoekers geïnterviewd door basisschoolleerlingen, waardoor zij hen persoonlijk leren kennen. Deze video’s zijn perfect om het stereotype beeld van wetenschappers te doorbreken en de afstand tot wetenschappers te verkleinen.

Hoe kan ik de kritische en onderzoekende houding van mijn leerlingen stimuleren?

Wil je leerlingen uitdagen om hun onderzoeksvaardigheden te ontwikkelen? Bekijk dan hier al onze informatie en hulpmiddelen voor leraren. In onze uitgebreide leidraad ontdek je welke stappen leerlingen doorlopen bij het opzetten van een eigen onderzoek. Ook laten we zien hoe je dit als leraar praktisch kunt begeleiden. We raden aan om altijd klein te beginnen en de nieuwsgierigheid van leerlingen centraal te stellen. Wil je je inhoudelijk verder verdiepen in onderzoekend leren? Duik dan vooral in onze rijke database van publicaties en hulpmiddelen! Deze helpen je om zowel inhoudelijk als praktisch goed voorbereid te zijn.

 

Is het lesmateriaal alleen online beschikbaar?

Al ons lesmateriaal is gratis online beschikbaar. Je kunt dit downloaden en zelf printen. Bekijk hier welke materialen ook fysiek te bestellen zijn, zolang de voorraad strekt.

Voor wie zijn de lesmaterialen?

De lesmaterialen zijn geschikt voor alle leerlingen in groep 6, 7 en 8 van het basisonderwijs. Ze kunnen ook ingezet worden bij plusklassen. In sommige thema’s zit wat meer uitdaging. Soms vermelden wij op het lesmateriaal dat het meer voor groep 6/7 of juist groep 7/8 geschikt is. Kijk het materiaal eerst goed door, dan kun je vaak zelf goed inschatten of het aansluit bij het niveau van je klas.

Hoe breng ik wetenschap de klas in?

Al onze lesmaterialen voor het basisonderwijs zijn op deze website te vinden. Bij elk thema is duidelijk uitgelegd hoe je het thema praktisch de klas in kunt brengen. Soms zijn het projecten die uit een aantal lessen bestaan. Deze projecten kun je heel goed gebruiken om leerlingen eigen onderzoek te laten doen. Voorbeelden van eigen onderzoek door leerlingen zijn in dat geval te vinden in het lesmateriaal. Heb je minder tijd beschikbaar? Kijk dan eens naar de lespakketten ‘Herinneringen aan de honger’, ‘Verhalen uit de slavenregisters’, of het boekje ‘Spelen met taal’. Deze lessen zijn in slechts een paar uur uit te voeren. Bovendien kosten ze jou als leraar heel weinig voorbereidingstijd.

 

Waarom is al jullie lesmateriaal gratis?

Het lesmateriaal van het Wetenschapsknooppunt is ontwikkeld met geld vanuit de Radboud Universiteit, het Radboudumc en diverse subsidieverstrekkers zoals NWO. Zij vinden het belangrijk om de nieuwsgierigheid en onderzoekende houding van kinderen al op jonge leeftijd te stimuleren. Door het lesmateriaal gratis aan te bieden, kan iedereen er gebruik van maken en wordt wetenschap iets van iedereen.