Wonderkind
< Terug naar overzicht van thema'sOver het thema
Het wonderkind David Gorleaus gaat over de invloed van leeftijd, ervaring en context op het denken. David Gorleaus heeft indrukwekkende manuscripten geschreven, die een grote invloed hadden op de ontwikkeling van filosofie en wetenschap in Nederland. Denken jonge mensen anders dan volwassenen? Hoe komt het dat sommige mensen heel anders denken dan andere?
In de boekenreeks 'Wetenschappelijke doorbraken de klas in!' laten we zien hoe je wetenschap in het basisonderwijs brengt via onderzoekend leren. Het thema Wonderkind David Gorleaus wordt in hoofdstuk 5 behandeld in het vierde boek uit de reeks. Klik hier voor meer informatie over de boekenreeks en de mogelijkheid om het boek te bestellen.
Onderzoekers Radboud Universiteit
Christoph Lüthy, Bas Leijssenaar en Judith Martens.
Scholen
HAN Pabo, Nijmegen: Denise Francken
Basisschool de Muze, Nijmegen: Ada de Metz en Thea Aarts
Verder lezen, kijken, luisteren
Filmpjes
Let op: In het boek staan mogelijk meer links dan op de website. De reden hiervoor is dat sommige links inmiddels niet meer bestaan en daarom van de website zijn verwijderd.
- Filmpje lezing Christoph Lüthy
- Informatie over David van Goorle
- Op www.tresoar.nl kun je digitaal door een van de boeken van David van Goorle bladeren. Typ in de zoekblak op de site 'Exercitationes Goorle', selecteer de titel en klik op 'zie digitale versie'.
- Documentaire over David van Goorle van Fryslan Dok.
- Radioprogramma over David van Goorle op HoeZo?! (niet meer beschikbaar)
- Informatie over het atomisme, de stroming waartoe Davind van Goorle behoort.
- Informatie over het aristotelisme, de stroming waar David van Goorle zich tegen afzet.
Activiteiten
Voor het thema Wonderkind zijn er een aantal activiteiten uitgewerkt. De activiteiten zijn concreet en in detail uitgewerkt, zodat ze makkelijk uit te voeren zijn in de klas. Hieronder kun je zien welke activiteiten er zijn en kun je meteen de materialen downloaden die je voor deze activiteit nodig hebt.
Introductieactiviteit: Wonderkinderen
Doelen
De leerlingen maken kennis met het fenomeen wonderkinderen in het algemeen en met David van Goorle in het bijzonder.
Werkvorm
Klassikale presentatie door de leraar en klassikaal gesprek.
De activiteit zelf
Voorbereiding en benodigdheden
Voorbeelden van wonderkinderen (zie kader) en zoveel mogelijk materiaal over hen: filmpjes, muziekstukken, beelden van sportwedstrijden, enzovoort.
Duur
1 lesuur
Introductie/oriëntatie
Dat talent al op heel jonge leeftijd tot uitdrukking kan komen, dat wisten we eigenlijk al wel. ‘Wonderkinderen’ zoals Mozart, lang geleden, of Justin Bieber, uit onze tijd, laten zien dat je al op jonge leeftijd een ster kunt zijn. Ook aan de Olympische Spelen doen soms piepjonge sporters mee. Voetbalclubs betalen miljoenen voor spelertjes van zestien jaar. In bijna elke tak van sport, muziek of wetenschap zijn wel wonderkinderen te vinden. Met enkele van deze voorbeelden kan de introductie worden ingevuld.
Het onderwerp kan goed in de klas worden geïntroduceerd door enkele voorbeelden van wonderkinderen te geven (zie kader) en materiaal over hen te vertonen, zoals teksten, documentaires, films, muziekstukken en beelden van sportwedstrijden.
Activiteit
Aan de hand van de gekozen voorbeelden wordt een klassikaal gesprek gevoerd. Daarin worden vragen besproken als: hoe is het leven van die wonderkinderen verlopen? Waren zij bij hun geboorte al uitzonderlijk slim of gebeurden er in hun leven bijzondere dingen waardoor het wonderkinderen werden? Zijn het wel echt ‘kinderen’ of zijn het eigenlijk mensen die al heel vroeg volwassen waren? Is hun talent aangeboren of hebben ze heel veel geoefend om iets heel goed te kunnen? Of zijn beide nodig om een wonderkind te worden? Zijn er verschillen tussen wonderkinderen uit onze tijd en die uit het verleden?
Afronding
Na de introductie over wonderkinderen kan een tweede stap worden gezet door introductie van David van Goorle. Zijn levensgeschiedenis vormt een schitterend en spannend historisch verhaal, dat de leerlingen zeker zal boeien. Het verhaal is te vinden aan het begin van paragraaf 1 hierboven. Het levensverhaal van David van Goorle vormt de basis voor de activiteiten in de verkenningsstap.
Tips
Er zijn diverse leuke materialen over wonderkinderen waarmee de leerlingen iets kunnen doen, bijvoorbeeld in hun eigen werktijd of leestijd:
Wonderkinderen van Thea Beckman – boek over de hoogbegaafde Tom en Wijntje, die op hun 10e al naar de middelbare school mogen.
Matilda van Roald Dahl – boek over een bijzonder meisje dat ontdekt dat ze magische krachten bezit.
Een wonderkind van vijftig van Boudewijn de Groot – lied dat verhaalt over een wonderkind dat naarmate ze ouder wordt steeds minder interessant wordt voor de rest van de wereld.
Activiteit 2: Het hoedenexperiment
Deze activiteit is een variant op de zogenaamde ‘kaarsenproef’. Omdat bij die proef vuur een rol speelt, vinden we het hoedenexperiment geschikter voor jonge kinderen en voor het werken in een circuit. Voor degenen die toch het kaarsenexperiment willen doen, is een beschrijving ervan opgenomen in de documentatie van de workshop ‘Kennis, ervaring en creativiteit’, tijdens de Winterschool 2014 van het WKRU (zie Bronnen).
Subthema’s/verbinding met het projectthema
Denk- en wereldbeelden: verschil oud - jong
Doelen
- De leerlingen worden zich ervan bewust dat sterk gewortelde ideeën (en daarmee ook denkbeelden) een rol kunnen spelen bij de manier waarop een bepaald probleem wordt opgelost.
- De leerlingen worden zich ervan bewust dat het hebben van bepaalde ideeën, afhankelijk kan zijn van leeftijd.
Werkvorm
Eerst wordt het experiment individueel uitgevoerd, daarna volgt een korte nabespreking in het groepje: zou er een verschil zijn tussen kinderen en volwassenen bij het oplossen van het probleem?
De activiteit zelf
Bij dit experiment gaat iedere leerling individueel de oplossing zoeken voor een probleem: hoe maak je van een aantal losse materialen een hoed? De ene helft van de leerlingen krijgt deze materialen in een papieren tas aangereikt, bij de andere helft ligt de papieren tas leeg bij de materialen. Er zal tussen deze groepen een verschil ontstaan tussen hoe snel ze inzien dat de papieren tas het enige voorwerp is waarvan ze een hoed kunnen maken. De leerlingen die de materialen in de tas krijgen aangereikt zullen gemiddeld meer tijd nodig hebben om te begrijpen dat de tas óók een van de materialen is die ze ervoor kunnen gebruiken.
Deze activiteit laat zien dat ideeën die eenmaal sterk in je hoofd zitten (de functie van de tas als drager van de materialen) een belemmering kunnen zijn om in een andere richting te gaan denken. Tijdgenoten van David van Goorle hadden ook moeite om hun ideeën aan te passen, omdat hun ideeën al eeuwenoud waren. Maar er zijn ook uitzonderingen: David zelf bijvoorbeeld. Misschien
heeft dat met zijn leeftijd te maken?
Voorbereiding en benodigdheden
Materialen: voldoende afgezonderde werkplekken, afhankelijk van het aantal leerlingen per groepje (de leerlingen mogen elkaar niet zien); per leerling een papieren tas; diverse kleine materialen, zoals kleine stukjes stof, elastiekjes, post-its, paperclips, enzovoort; deze materialen moeten te klein zijn om er een hoed van te kunnen maken; 5 opdrachtenkaartjes waarop staat: ‘Maak van de spullen die voor je liggen zo snel mogelijk een hoed’; een stopwatch. Richt de werkplekken zo in dat de leerlingen elkaar niet kunnen zien. Geef de helft van de leerlingen de kleine materialen in de papieren tas; geef de andere helft de kleine materialen en leg de papieren tas ernaast. Leg bij elke deelnemer een opdrachtenkaartje neer.
Duur
10 minuten per groepje
Activiteit
De leraar vertelt de leerlingen dat ze een experiment gaan uitvoeren en dat ze daarbij niet mogen praten of bij elkaar kijken. De opdracht staat op het kaartje op hun eigen werkplek. De leraar wijst de werkplekken toe en start de tijd. De leerlingen gaan aan de slag met het experiment. Als ze de opdracht voltooid hebben, steken ze hun hand op. De leerkracht noteert de tijd (en de conditie: spullen in of buiten de tas). Wanneer alle leerlingen klaar zijn, mogen ze bij elkaar kijken naar het resultaat.
Afronding
De leraar bespreekt met de leerlingen de verschillende condities. Daarna bekijken ze de resultaten. Welke groep was eerder klaar: de groep met de materialen in de tas of de groep met de materialen en de tas ernaast?
Uit onderzoek is gebleken dat het moeilijker is om de tas te zien als een voorwerp dat je kunt gebruiken voor het maken van de hoed wanneer de spullen in de tas zitten. De tas wordt dan vooral als omhulsel gezien dat de andere spullen bij elkaar houdt. De mensen die de materialen dus in de tas krijgen aangereikt, zullen waarschijnlijk meer tijd nodig hebben voor de opdracht. Bij volwassenen is dat ook gebleken.
Andersom geldt dat de mensen die de tas en de andere materialen los aangeboden krijgen, veel eerder zien dat ze ook de tas kunnen gebruiken om een hoed van te maken. Zij zijn sneller klaar, ook dat is gebleken bij onderzoek onder volwassenen.
Bespreek ter afronding de resultaten van de kinderen. Zouden die afwijken van de resultaten van volwassenen? Denken wij verschillend?
Bronnen
Materialen kaarsenexperiment. WKRU Winterschool 2014, Workshop 3: Kennis, ervaring en creativiteit.
Tips
In de activiteit wordt steeds de link naar volwassenen gelegd. Om een echte vergelijking te kunnen maken kan de klas gezamenlijk een plan maken om hetzelfde experiment bij volwassenen te doen, bijvoorbeeld leraren en/of ouders. Dit is meteen een vingeroefening in onderzoekend leren.
Zet alles ruim op tijd klaar en zorg ervoor dat de leerlingen de materialen weer terugleggen zoals ze
lagen. De afrondingsfase is bij dit experiment heel belangrijk; die roept de meeste vragen op en is daarom ook goed bruikbaar als verkenningsactiviteit.
Activiteit 3: Optische illusies
Subthema’s/verbinding met het thema
Denk- en wereldbeelden: waarneming en individuele verschillen
Doelen
- De leerlingen worden zich ervan bewust van dat je brein je voor de gek kan houden. Niet alles is wat het lijkt.
- De leerlingen denken na over wat waarheid en werkelijkheid is.
Werkvorm
De leerlingen werken in kleine groepjes.
De activiteit zelf
Voorbereiding en benodigdheden
Materialen: afbeeldingen van kunstwerken van Escher, computer met daarop de webkwestie ‘Optische illusies (zie Bronnen).
Start de computers op met de bijbehorende website.
Zet een aantal stoelen in een hoefijzervorm om de computers heen.
Duur
10 minuten
Activiteit
De leerlingen gaan bij de computers zitten. De gespreksleider, eventueel een ouder, bespreekt eerst met de leerlingen de schijnbaar onmogelijke kunstwerken van Escher. Daarna kijken de leerlingen samen met de gespreksleider naar de webkwestie over optische illusies. Aan de hand van de verschillende plaatjes bespreken de leerlingen wat zij zien.
Afronding
De gespreksleider bespreekt kort wat is opgevallen bij het bekijken van de optische illusies. Het gaat erom dat de leerlingen begrijpen dat je andere dingen kunt zien dan er werkelijk zijn.
Bronnen
http://www.webkwestie.nl/optische%20illusies/
Boeken van M.C. Escher
Seckel, A. (2005) Ongelooflijke Optische Illusies. Rijswijk: Atrium
Tips
Deze activiteit spreekt de leerlingen ontzettend aan. Je kunt er nog vervolgactiviteiten aan koppelen. Zo kwamen de leerlingen van De Muze met vragen over het ontwerpen van optische illusies: dat kan bijvoorbeeld gebruikt worden bij het ontwerpend leren of bij kunstzinnige vormgeving.
Activiteit 4: Maak het verhaal af aan de hand van een toneelstukje
Subthema’s/verbinding met het thema
Denk- en wereldbeelden: waarneming en individuele verschillen
Doelen
De leerlingen worden zich ervan bewust dat na een voor iedereen gelijk begin van een verhaal er een grote verscheidenheid kan ontstaan bij het afmaken van het verhaal.
Werkvorm
Klein groepje, eerst het verhaal lezen, daarna als drama-activiteit uitspelen.
De activiteit zelf
Voorbereiding
Print de tekst over de beginsituatie voor alle leerlingen (zie Online bijlagen).
Duur
10 minuten in het circuit en 20 minuten voor het opvoeren en nabespreken van het circuit.
Opdracht
In deze opdracht wordt een situatie geschetst die door de leerlingen moet worden nagespeeld. De situatieschets stopt halverwege, de rest moeten de leerlingen zelf aanvullen. Bij de uitvoering moet de situatie vanaf het begin worden gespeeld, dus inclusief de schets hieronder, zodat het publiek weet waar het over gaat. Wie wat zegt om de situatie duidelijk te maken mogen de leerlingen zelf bepalen.
Situatie:
Een aantal kinderen staat voor een verlaten en zeer verwaarloosd huis. In het dorp gaan verhalen rond over geesten en spoken in het huis. Maar je hoort ook verhalen over de rijke eigenaar die opeens verdwenen is. Het huis staat nu al jaren leeg en niemand durft er naar binnen te gaan.
Of toch? Een van de kinderen begint de anderen uit te dagen om eens een kijkje te gaan nemen. Als iedereen is overgehaald, stappen ze naar binnen. In de hal van het huis kijken ze om zich heen naar de oude schilderijen, die door spinrag zijn bedekt. Wie zijn dat allemaal op die schilderijen? Dan horen ze opeens een geluid waar ze allemaal van schrikken…
Bedenk met elkaar hoe het verhaal afloopt. Gebruik elementen uit de situatie zoals hierboven beschreven. Het toneelstukje mag niet langer duren dan vijf minuten.
Personages:
• Onbekende figuur (die het geluid maakt waar de kinderen van schrikken), gespeeld door één van
de leerlingen.
• Aantal kinderen, gespeeld door de rest van de leerlingen in het groepje.
Activiteit
De leerlingen lezen met hun groepje het verhaal door, eventueel met een gespreksleider erbij, bijvoorbeeld een ouder. Daarna overleggen ze met elkaar hoe het verhaal zou kunnen aflopen. Ze verdelen de rollen en spelen de situatie uit. Dit oefenen ze eerst enkele keren.
Afronding
Alle toneelstukjes worden aan het eind van het circuit uitgespeeld. Daarna worden de verhalen met
elkaar vergeleken. Conclusie: alle verhalen zijn anders! Het ene eindigt heel grappig, het andere juist
verdrietig. Soms wordt de hele situatie omgegooid, dan weer is het groepje dichter gebleven bij
de situatie zoals die was omschreven. Bij eenzelfde beginsituatie bedenkt iedereen dus een ander,
eigen einde. We denken dus allemaal verschillend!
Online bijlagen
Tekst over de beginsituatie
Tips
Bij deze activiteit is de organisatie heel belangrijk. Zorg ervoor dat de leerlingen de ruimte hebben om te oefenen, zodat ze andere groepjes niet storen. Je kunt van deze activiteit ook een stelopdracht maken. Vraag de leerlingen dan het verhaal af te schrijven.
Activiteit 5: Foto's bewerken
Subthema’s/verbinding met het thema
Denk- en wereldbeelden: idealen en utopieën.
Doelen
De leerlingen worden zich ervan bewust dat de wereld niet altijd is zoals hij lijkt.
De leerlingen beseffen dat er verschillende idealen bestaan van hoe de wereld eruit zou kunnen zijn.
Werkvorm
De kinderen werken in tweetallen binnen het kleine groepje.
De activiteit zelf
Voorbereiding en benodigdheden
Materialen: diverse smartphones en/of tablets met daarop de app: agingbooth/photoshop. Zorg dat de materialen op tijd klaar liggen.
Duur
10 minuten
Activiteit
De leerlingen maken foto’s van elkaar en bewerken die daarna met verschillende apps. Met de app Aging booth maak je de persoon op een foto opeens een flink aantal jaren ouder. Het resultaat is dat leerlingen er ineens uitzien als opa’s en oma’s. Hetzelfde kan gedaan worden met behulp van photoshop, als de leerlingen daar kennis van hebben.
Afronding
De gesprekleider voert het afsluitende gesprek. Wat weten de leerlingen van idealen? Wat heeft dat te maken met verschillende denkbeelden? Het doel van dit eindgesprek is de leerlingen ervan bewust te maken dat er inmiddels allerlei uitvindingen zijn bedacht die je in staat stellen om de wereld om je heen te laten lijken op jouw ideale wereld; één zo’n uitvinding is fotobewerking. Daarnaast is het de bedoeling dat leerlingen een kritische blik werpen op de zogenaamde werkelijkheid die zij zien. Is dat ook echt de werkelijkheid?
Tips
Je kunt deze activiteit uitbreiden door het bekijken van filmpjes over het effect van
photoshop, bijvoorbeeld de Dove – Evolution Commercial.
Je kunt ook het onderstaande project van Ester Honig bekijken. Zij stuurde een foto van zichzelf naar
mensen in 22 verschillende landen en gaf iedereen de opdracht: maak mij mooi. Het resultaat: 22
verschillende schoonheidsidealen.
Activiteit 6: Zie je alles om je heen?
Subthema’s/verbinding met het thema
Denk- en wereldbeelden: waarneming en individuele verschillen
Doelen
De leerlingen worden zich ervan bewust dat ze de wereld selectief waarnemen. Je mist altijd
bepaalde informatie, zonder dat je je daar bewust van bent.
Werkvorm
Klein groepje
De activiteit zelf
Voorbereiding en benodigdheden
Zet computers klaar met daarop enkele filmpjes met tests over selectieve waarneming. Zie de voorbeelden bij Bronnen. Als deze links niet meer werken, zoek dan op ‘selective awareness test’ of ‘awareness test’ online.
Duur
10 minuten
Activiteit
De leerlingen bekijken de filmpjes en volgen de opdrachten die daarin gegeven worden. De filmpjes
testen in hoeverre kinderen zich bewust zijn van wat ze zien.
Als de filmpjes uit onderstaande bronnen worden gebruikt: in het eerste filmpje tellen de leerlingen
hoe vaak de basketbal wordt overgegooid, in het tweede filmpje volgende ze de kaarttruc en in het derde filmpje spelen ze een soort Cluedo: ze moeten een moord oplossen. In elk filmpje zitten elementen die veranderen; het experiment is of de leerlingen dit zien. Een groot deel van hen zal de veranderingen niet zien.
Afronding
De gespreksleider bespreekt de activiteit na en vraagt of de leerlingen alles hebben gezien. Wanneer zagen ze het wel en wanneer niet? Wat doet dat met jou, dat je niet alles ziet wat recht voor je neus gebeurt? Hoe kun je dan nog zeker weten dat wat je ziet waar is?
Bronnen
Test Your Awareness
Colour Changing Card Trick
Test Your Awareness: Whodunnit?
Tips
In de filmpjes wordt Engels gesproken; vertel daarom van te voren welke opdracht ze krijgen bij het bekijken van de filmpjes. Verklap niet de clou, namelijk dat ze moeten kijken wat er verandert.
Activiteit 7: Het twee-culturenspel: RAFA RAFA
Het spel Rafa Rafa is eigendom van een bedrijf. Wij hebben geen rechten om dit spel hier volledig weer te geven. Mocht je op basis van deze beschrijving toch interesse hebben om het spel te spelen dan kun je het spel online bestellen (zie bronnen).
Subthema
Denk- en wereldbeelden: verschillende culturen
Doelen
- De leerlingen ervaren dat er verschillende samenlevingen zijn, waarin andere idealen en manieren van handelen bestaan;
- De leerlingen ervaren dat er moeilijkheden en problemen kunnen zijn bij het begrijpen van elkaars cultuur en dat onbegrip snel kan leiden tot ‘de ander voor gek verklaren’;
- De leerlingen ervaren wat het met hen doet als zij in een andere samenleving terecht komen;
- De leerlingen reflecteren op hun eigen gewoontes, normen en waarden en op de vraag of ze die prettig vinden of juist niet.
Werkvorm
Twee grote groepen spelen tegen elkaar. Het spel is geschikt voor twee groepen van ongeveer 15-30 kinderen.
De activiteit zelf
Omschrijving
De leerlingen worden ingedeeld in twee groepen, die van elkaar worden gescheiden. Elke groep krijgt het gedrag van een bepaalde cultuur aangeleerd; de ene groep een alfa-cultuur, de andere een bèta-cultuur. De ‘spellen’ die beide groepen spelen, hebben heel ander doelen en andere regels. Vervolgens mag steeds één verkenner voor korte tijd bij de andere cultuur gaan kijken hoe het er aan toegaat. De verkenner brengt verslag uit aan de leden van zijn eigen groep en samen proberen ze te begrijpen hoe de mensen van de andere cultuur met elkaar omgaan. Na de eerste verkenner wordt nog een tweede en later een derde verkenner op pad gestuurd. Ten slotte leggen de groepen aan elkaar uit wat hun ‘spel’ was en welke spelregels ze volgden.
Voorbereiding en benodigdheden
Er is een ruimte nodig voor cultuur A en een voor cultuur B.
Materialen cultuur A: bonen of knikkers
Materialen cultuur B: 2 of 3 setjes handelskaartjes; dat zijn gekleurde kaartjes met afbeeldingen van dieren erop.
Elke cultuur heeft een eigen spelleider, bijvoorbeeld een leerkracht of een ouder. De spelleider zorgt ervoor dat alles binnen de cultuur goed verloopt. Daarnaast is er een algemene spelleider; die zorgt voor de materialen en coördineert de tijd en de eindevaluatie.
Zorg ervoor dat alle materialen in de betreffende lokalen aanwezig zijn.
Inleiding/oriëntatie
De leerlingen worden verdeeld in twee groepen: cultuur A en cultuur B.
De spelleiders vertellen elke groep wat ze gaan doen. De leerlingen krijgen nu 30 minuten de tijd om
de regels en gewoonten (bijvoorbeeld hun taal) te oefenen.
Cultuur A
In deze cultuur wordt veel gepraat en er is veel sociale omgang tussen de inwoners. Daarnaast kent deze cultuur een aantal rituelen, zoals het spelen van het Rafa Rafa-spel: een spel waarbij met behulp van strikte rituelen een wordt geraden in welke hand de tegenspeler een boon heeft. Sociale interactie en aandacht voor de ander speelt bij die rituelen een belangrijke rol. Speel je met het stamhoofd, dan wint het stamhoofd altijd.
Cultuur B
In cultuur B wordt weinig gepraat. Het draait hier om handelen en geld verdienen. Ook dit verloopt volgens bepaalde rituelen. Mensen in deze cultuur beconcurreren elkaar, werken hard en geven niet gauw op. Ze voorzien in hun levensonderhoud door (plaatjes van) dieren onder elkaar te verhandelen. Wie een set kaarten bij elkaar heeft gebracht, ontvangt punten van de bank. Wie de meeste punten heeft, is de machtigste.
Afronding
Beide culturen krijgen nu de tijd om te bespreken hoe de andere cultuur eruit zag. Wat waren belangrijke regels en wat viel op? Na circa tien minuten is het tijd voor de algemene evaluatie.
De groepen worden bij elkaar gezet en nu mogen de leerlingen aan elkaar vertellen wat zij hebben meegekregen, wat hen opviel, wat ze bijzonder vonden en hoe ze zichzelf voelden. In de gezamenlijke nabespreking wordt ook gevraagd wat ze van elkaars cultuur vonden. Vonden ze het vreemd? En waarom? Als je een andere cultuur niet helemaal snapt, dan vind je die mensen al snel ‘raar’.
Tips
Het Rafa Rafa-spel is een activiteit die veel voorbereiding vereist. Lees daarom de handleiding goed door, zodat je precies weet wat er gaat gebeuren. Het is echt een topactiviteit waarmee je leerlingen bewust kunt maken van de diversiteit tussen culturen en denkwijzen. Het spel leent zich goed om met twee klassen te spelen, maar bedenk dat het spelverloop onoverzichtelijk wordt als er meer dan 40 spelers zijn. Regel daarom zeker bij een grote groep extra helpende handen bij de uitvoering van het spel.
Bronnen
Rafa Rafa is te koop bij het Centrum informatieve spelen in België.
Activiteit 9: Het utopie-spel
Subthema’s/verbinding met het thema
Denk- en wereldbeelden: idealen en utopieën
Doelen
De leerlingen ervaren hoe ingewikkeld het is om verbeteringen aan te brengen.
Werkvorm
Er wordt gewerkt in groepjes van vier of vijf leerlingen; daarna wordt klassikaal nabesproken.
De activiteit zelf
Duur
30 minuten
Inleiding/ oriëntatie
De leerlingen krijgen de opdracht om in groepjes te bedenken wat ze zouden willen veranderen aan de stad waarin ze wonen. Ze mogen alles veranderen wat ze maar willen, zoals méér kinderen of minder les, meer ziekenhuizen, meer snoepwinkels, gratis activiteiten of juist heel dure activiteiten.
Daarbij moeten de leerlingen steeds vertellen waarom ze denken dat die verandering goed is.
Activiteit
De leerlingen gaan in groepjes aan de slag. Daarbij moeten ze opschrijven wat ze willen veranderen en waarom ze vinden dat die verandering een verbetering is. Na enige tijd draai je het om. Nu moeten de leerlingen eerst bedenken wat er mis is in de stad. Van daaruit gaan ze bedenken wat ze daarom zouden willen veranderen; hoe zou het beter kunnen en waarom is dat beter?
Afronding
Bespreek de vragen klassikaal na en ga in op gestelde vragen. Zijn de voorgestelde veranderingen echt goed? Maken ze de wereld echt beter en lossen ze het probleem echt op? Bespreek de consequenties van de veranderingen die de leerlingen voorstellen. Misschien zitten veel dingen toch nog best goed in elkaar? En ook al vind je iets niet goed en ben je het ergens mee oneens, dan kan het toch lastig zijn om te bedenken hoe het dan wél moet, zeker wanneer zo’n idee of verbetering verder uitgewerkt moeten worden.
Activiteit 10: Onderzoek: denken mensen van verschillende leeftijden anders?
Subthema’s/verbinding met het thema
Denk- en wereldbeelden: verschil oud - jong
Doelen
- De leerlingen ontdekken wat voor verschillen er bestaan in het denken van mensen van verschillende leeftijden;
- De leerlingen leren nadenken over waarom mensen verschillend denken.
Werkvorm
Een klassikale activiteit, deels uitgevoerd in groepjes van twee.
De activiteit zelf
Omschrijving
De leerlingen gaan 30 (of meer) mensen van verschillende leeftijd interviewen. Dit doen ze volgens een interviewschema, waarbij ze de mensen een aantal van tevoren vastgestelde vragen stellen. Eventueel kunnen schalen worden opgesteld waarbij mensen een score kunnen geven tussen de 1 (volledig mee oneens) en 5 (volledig mee eens). Ze kunnen bijvoorbeeld stellingen poneren als ‘School is belangrijk’, waarbij de score 1 betekent dat de geïnterviewde het volledig oneens is met
de stelling en score 5 dat hij het er volledig mee eens is. Andere voorbeelden van stellingen zijn: ‘We hebben regels nodig om te kunnen samenleven’, ‘Kinderen zijn creatiever dan volwassenen’, of
‘Religie is belangrijk in de opvoeding’. Door de geïnterviewden op verschillende schalen te laten aangeven hoe zij ergens over denken, bijvoorbeeld over het toe- of afnemen van creativiteit of over het belang van kennis bij het nemen van beslissingen, ontstaat een beeld van hoe verschillend mensen denken. Door iedereen dezelfde vragen voor te leggen, kan goed worden onderzocht wat de verschillen zijn. Daarom lenen gesloten vragen (ja/nee-vragen, 1 tot 5 scores) zich beter voor onderzoek dan open vragen.
Voorbereiding en benodigdheden
Vragenlijsten
Duur
minimaal 3 lesuren
Inleiding/oriëntatie
Er wordt klassikaal gebrainstormd over de vragen of stellingen die aan de geïnterviewden worden voorgelegd. Als wordt gekozen voor stellingen, dan kunnen de bijbehorende scores worden aangegeven op het ‘invulblad interviews’ (zie Online bijlagen). De leerlingen kunnen ook een interviewblad maken op de computer. De leerlingen stellen individueel hypothesen op over de verschillen in denken tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Ze doen dat in de vorm van ‘Ik denk dat …, want ….’. Deze hypothesen worden klassikaal besproken.
Activiteit
De leerlingen gaan mensen van verschillende leeftijden interviewen. Ze kunnen dit doen op straat of bij het plaatselijke winkelcentrum, maar ze kunnen ook hun ouders, broertjes en zusjes interviewen. Belangrijk is dat er genoeg mensen van verschillende leeftijden worden geïnterviewd.
Afronding
Nadat de interviews zijn gehouden, worden de resultaten verwerkt in een tabel en eventueel in een grafiek. Wanneer alle leerlingen of groepjes de resultaten van alle interviews verwerken, oefenen ze meteen het werken met tabellen en grafieken. Daarna worden er gezamenlijk conclusies getrokken: wat weten de leerlingen nu over het denken tussen de verschillende leeftijdsgroepen? En klopt het wat ze al dachten: komen de hypothesen uit? Het is belangrijk daarbij te vragen naar het waarom van deze verschillen. Is het enkel vanwege de leeftijd of spelen ook de kennis en de veranderingen in de wereld of cultuur om ons heen een rol?
Online bijlagen
Invulblad interviews
Onderzoekend leren met dit thema
Onderzoeksvragen
Bekijk hieronder de verschillende uitgewerkte onderzoeksplannen voor het thema Wonderkind. Deze kun je als voorbeeld gebruiken voor in de klas of als inspiratie.
- Hoe is het voor kinderen tussen tien en twaalf jaar oud om vier dagen zonder internet en beeldschermen (tv,games,whatsapp) te leven?
- Wat zullen leerlingen en volwassenen eerder kiezen: geld geven aan een goed doel of geld in hun eigen portemonnee stoppen?
- Denken buitenlanders anders dan Nederlanders over bepaalde abstracte plaatjes?
- Is er een verschil tussen datgene wat leerlingen zouden willen veranderen aan de wereld als zij de baas van de wereld waren en datgene wat volwassenen dan zouden willen veranderen?
- Hoe is het voor kinderen van tien tot twaalf jaar om één of twee dagen thuis en op school zonder regels te leven?
Leidraad Onderzoekend leren
Ga je aan de slag met een thema dan is het goed om de leidraad onderzoekend leren eerst te lezen. Aan de hand van de zeven stappen van onderzoekend leren laten we je zien hoe je een project in de klas kunt vormgeven. Daarnaast vind je in de leidraad ook hulpmiddelen die je helpen om de activiteiten uit te voeren in de klas.
< Terug naar overzicht van thema's